[Rimsky Korsakow Shéhérazade, Strauss Serenade voor houtblazers o.l.v. Cornelis Dopper] (Concertgebouw)
Uit de verte gezien schijnt mevrouw Eva von der Osten te lijken op sommige figuren van Alma Tadema's helleniseerende schilderijen. Zulke gestalten zijn precieus en kostbaar tegelijk, zooals ook de stem eener moderne sopraniste kostbaar is. Zij zingen een paar stukjes, welke zij reeds tienduizend malen gezongen hebben en keeren terug naar Berlijn of Dresden met een duizend mark meer in de portefeuille. Welk een luxueus bezit is eene soliste (of solist) voor de maatschappij!
Zij verdienen gemakkelijker hun kost dan een papegaai, die heel wat moeite moet doen om zijne liedjes te leeren en vervelen ons bovendien meer dan zij ons behagen. Het is toch te veel gevraagd bij dezen leven-sprankelenden Oostenwind en nu half Europa tegenover elkaar staat in de loopgraven te luisteren naar de sentimentaliteit (excusez.....) van Wagners vijf beroemde gedichten. Het is nu een slechte tijd om zich te vermaken met gefantaseerde en dilettantische zuchten, terwijl de werkelijke rampen zoo nabij zijn.
Welk een weelde zulk eene soliste, die onvermijdelijk een register heeft, waarin zij niet het best gedisponeerd is of zich niet lang genoeg oefende! Is het de schuld van den oorlog, dat men de kleinste oneffenheid in een geluid veel pijnlijker hoort? Het schijnt zoo. Men denkt onwillekeurig terug aan de vorige eeuw, gedurende welke de menschelijke stem onafgebroken moest toenemen in volumen als het negentiende-eeuwsch kanon. En hoeveel onvolmaaktheden hebben ten slotte deze dure schreeuwers, wier uitnemendste vertegenwoordigers ons zóó kunnen vervelen! Men schaft allerlei dure dingen af in het buitenland, nu het hoog tijd is. Dat men deze ijdelheden ook uit den weg wilde ruimen!
Het programma van Cornelis Dopper had overigens tot zeer groote aantrekkelijkheid de symphonische suite Shéhérazade van Rimsky Korsakow. Men moet eene soort predispositie hebben voor deze melodieën, die gevonden zijn in den modus, welke de folklorist Bourgault-Ducoudray rekent tot de voornaamste eigenschap eener arische muziek, wijl men hem ontmoet in Bretagne, in Griekenland, in Rusland, in Italië, zoowel in de antieke als in de moderne tijden en onafhankelijk van het klimaat.
Zou de tonaliteit der Duitschers het c-dur en het c-moll, dat in de zestiende eeuw de overhand behield wederom overwonnen worden door de componisten der antieke modi? Dit ware de grootste ramp, welke de Duitsche cultuur kan treffen, doch rekening houdend met de onbedwingbare stroomingen, zou men concludeeren, dat zij imminent is.
Sinds de zeventiende eeuw beoefent Frankrijk eene muziek, welke niet tot zijn ras behoort. Pas sinds dertig jaar bemerkte 't dit en heroverde zijne nationaliteit; zoo ook Rusland met de andere slavische volken en zonder overdrijving kan men zeggen, dat de universeele oorlog reeds een kwart eeuw ontketent is tusschen de rassen. Het gaat ook een weinig om de muzikale suprematie.
Wie eene herhaling gevraagd heeft van de Serenade voor houtblazersorchest en contrafagot, van Richard Strauss, een werk, dat zoovéél dikker klinkt en minder talentvol dan Mendelssohn en Schumann, wiens stijl het herrinnert, is mij een raadsel. Het is zonder twijfel eene groep droomers, illusionisten van het theelichtje en bevorderaars van den delicaten Zondagmiddag-weemoed, wier verlangens wij natuurlijk eerbiedigen.