L'Enfance du Christ
Het koor van vierhonderd dames en heeren heeft nog geen naam, het trad ten minste naamloos op en wij kunnen dit concert slechts betitelen met het uitgevoerde werk. Aan den dirigentenlessenaar kwam eerst Wouter Hutschenruyter als leider van zijn Utrechtsch Orkest, dat straks zal begeleiden; een instrumentaal stuk van Lorenzo Perosi, het hier onbekende ‘Tema Variato’, opent den avond. Zachte muziek, een week motief in mineur met geestige en expressieve wendingen naar majeur, sober georkestreerd op Italiaansche wijze, klaar, met diepe schaduwen en warm licht. Als middenstuk en finale een waarlijk meesleepende fuga, schitterend gestyleerd, met effectvolle doorvoeringen van het thema, veel maestria van een geniaal aangelegd componist... eene goede uitvoering en weinig applaus.
Het orkest wisselde van dirigent en de heer Theo van der Bijl betrad voor 't eerst ons podium als hoofd van een uitgebreid en aanzienlijk ensemble. Hij is bijna bovenmate jong en tenger, hij grijpt den stok echter als een hefboom en geeft enkele zeer forsche slagen, ter wille van een Sacrum Silentium, dat wij tot onze spijt den ganschen avond bleven missen. Hoe zou men de techniek van den heer Van der Bijl het best omschrijven? Hij heeft zich niet eenmaal vergist, wat niet weinig zeggen wil, als een Berlioz b.v. in het begin van zijn loopbaan menigen keer het laatste accoord moest nemen te midden eener compositie, gelijk men ons verhaalt. Maar het schijnt, dat men tegenwoordig het hoofd koeler weet te houden. Deze jonge dirigent had iederen inzet, ieder tempo in zijn macht en 't leek, alsof hij ze onwankelbaar beheerschte.
Liever echter had ik gezien, en ik mag het niet verzwijgen, dat deze jonge dirigent tien vergissingen begaan en zijn orkest tienmaal in de war had gestuurd! Want er was reden om verstomd te staan over het systematische, waarmee hij een soort van rubato toepaste; min of meer pathetische versnellingen van elk zwak maatdeel. Er was reden om zich te verbazen, dat ieder onmiddellijk accent, alle muzikaliteit verzwegen bleven, zoodat men zich verwonderd moest afvragen: komt er geen enkele hartroerende toon in ‘l'Enfance du Christ’? Daarom schijnt de heer Van der Bijl ons in tegenspraak met zijne jeugd, waarvan wij gaarne andere dingen zouden hoogachten dan zulke afgemeten cerebraliteit en zeer spaarzame tegemoetkoming jegens de hoorders, de uitvoerders, maar vooral jegens de muziek.
Het is immers de groote vraag of ‘L'Enfance du Christ’ een kunstmatige persoonlijkheid als leider kan verdragen. 't Werk zelf is tegelijkertijd kunstmatig en naïef, vol vooropgezette archaïsmen en simpelheden, wier betoning niet delicaat genoeg kan zijn, wier psychische ondergrond, zoo schraal, broos en schuifelend, zeer zorgzaam moet eerbiedigd worden en vermeerderd. Een biograaf van Berlioz heeft opgemerkt, dat hij te wreed zou zijn, om, naar aanleiding van deze gewijde trilogie, de vroolijkheid van den Poverello uit Assisië in de herinnering te roepen, de overstelpende hymnen van dezen Franciscus, of de heilige confidenties van Fra Angelico, vergelijkingen, welke ter plaatse zijn bij ‘l'Enfance du Christ’, waar alles primitief wil lijken. Ach ja! Dezelfde biograaf zegt, dat deze muziek gecomponeerd is in margine van de religie... Inderdaad, de hoogste bekoorlijkheden, de hoogste machten van de katholieke ziel, welke zijn soevereine overgave, nederigheid en eenvoud, stil gedragen door de exuberante warmte van de liefde en het geloof vindt men er niet, of slechts uit de verte. En nog eens: met hoeveel medelijdende, omhelzende toegenegenheid moet bij zulke gesteltenis de latente psyche worden aangeroepen!
De heer Van der Bijl verwaarloosde dit wezenlijkste te veel en wij kunnen niet ontkennen, dat ‘l'Enfance du Christ’, van Berlioz, eene vale, onaangename muziek geworden is, te vlak, te kaal in verhouding tot vele verborgen schoonheden. Wij hopen daarom, dat hij in kan zien, hoe dirigeeren niet bestaat in een accuraat en smaakvol maatslaan of een juist aangeven der inzetten. Men kan dit gauw te goed doen!
Van de solisten was de heer Louis van Tulder de voornaamste als recitator van het verhaal. Hij zong na de pauze 't voortreffelijkst, doch er is in zijne manier van zingen eene gelijkmatigheid, waarvoor men hem moet waarschuwen; de effen onveranderlijkheid van zijn vibrato o.a. gedurende een ganschen avond werkt zeer vermoeiend op den hoorder, en dergelijke intieme variëteiten zijn gemakkelijk aan te brengen, wanneer men er het instinct voor heeft. De bariton Jan Reder scheen bij deze uitvoering onder invloed van ongunstige omstandigheden en was nauwelijks te onderscheiden van den bas Fritz Bolsius, wat voor dezen laatste geen geringe eigenschappen veronderstelt. Mevrouw Reballio-Sieuwe, hoewel minder toon dan geluid, wat tegenwoordig dikwijls voorkomt, heeft de sopraanpartij verdienstelijk genoeg gezongen om haar te prijzen.
‘l'Enfance du Christ’ is eigenlijk geen werk, waarmee men een nieuw koor introduceert van vierhonderd dames en heeren. Wegens twee oorzaken: de muziek is geconcipieerd voor een zeer bescheiden ensemble, waarbij een koor van honderd zangers in verhouding zou zijn, en omdat in dit oratorium de koren eene gemakkelijke en zeer beperkte rol spelen. Wij kunnen daarom slechts zeggen, dat het vrouwenkoor, vooral in 't hooge register, overtroffen is in klankschoonheid door het mannenkoor. Aan voorspellingen durven wij ons bij zoo oppervlakkige kennismaking niet wagen en wij weten niet, wat het praesteeren zal, wanneer het eenmaal een naam krijgt. Er vielen natuurlijk fouten op te merken, welke bij meer contrôle vermeden hadden kunnen worden, gelijk b.v. het ensemble ‘achter de schermen’, dat te zwak en onverstaanbaar, het hier begeleidend orgel, dat te sterk en smorend klonk in dezen engelenzang. Doch men mag ten slotte besluiten, dat 't koor zijn loopbaan uitnemend heeft begonnen. En ook voor zoover dit concert aan de liefdadigheid gewijd was, kan het geslaagd heeten, wijl de zaal van het Concertgebouw even goed bezet was als het podium.