[Mahler Symfonie nr 7 o.l.v. Cornelis Dopper] (Concertgebouw)
De Mengelberg-monarchie, welke hier tot dusverre lag over Mahler, is opgeheven door Cornelis Dopper en dit had vroeger moeten gebeuren of nooit. Mengelberg n.l. heeft ons niet om niets eene soort van Mahler-traditie gegrondvest naar de aanwijzingen van den meester zelf. Dit is werkelijk een bezwaar tegen Dopper's onderneming, welke wij overigens zeer op prijs stellen. Hij bleek de man niet, om zich aan te passen bij de inzichten van Mengelberg, dien wij, van alle kunstenaars, die hier optraden als dirigent, den meest geëigenden protagonist achten voor Mahler's muziek.
Dopper dirigeerde de Zevende, welke vier jaren gerust heeft. Alles klonk meestal volgens de letter (behalve b.v. de ‘Herdenglocken’), doch zeer zelden volgens den geest der noten. Zoo ik onomwonden mijne indrukken mede moet deelen, dan ben ik genoodzaakt te zeggen, dat het eerste en het laatste deel mij geëxaspereerd heeft, dat de beide Nachtmusiken niet bevredigden, dat daarentegen het spookachtige Scherzo buitengewoon voortreffelijk is uitgevoerd. De speler, die den tenorhoorn blies, kon helaas in geen enkel opzicht voldoen, zwak van klank en onduidelijk van reproductie. Wat wordt de eerste allegro zonder den hoogsten interieuren gloed, zonder de bezieling, zonder het geïnspireerde leven? Ach! een zeer barbaarsch en bombastisch stuk van leelijke muziek - er is hoegenaamd geen middelweg, zelfs niet voor de vereerders van Mahler. En het laatste deel? Ik heb daaraan een zeer zonderlinge sensatie te danken: ik zag het heele orkest blazen, strijken, slaan, allen met woede, en ik hoorde letterlijk niets. Dat zijn ellendige indrukken en ware nachtmerries.
Dopper heeft zich gegeven aan eene voor hem bovenmenschelijke taak en hoe spijt het me, dat ik hem daarom niet genoeg dank kan wijten! Het is echter geen kleine teleurstelling, wanneer een meesterwerk als deze Zevende een rampzalige, levenlooze impressie maakt. Wat baat het te klagen over niet-geslaagde verhoudingen der klankgroepen, over minder gelukkig gekozen tempi, geforceerde of weeke accenten, over het verwaarloozen van den poëtischen ondergrond, over het veronachtzamen der lineatuur? Waarlijk, zoo iets geschiedt nolens volens en de dirigent heeft zich dermate ingespannen, dat niemand hem lof zal willen onthouden. Ik geloof echter, dat deze muziek hem niet ‘ligt’ en dat Dopper zich vergist heeft in de afmetingen van zijn eigen temperament.
Het schijnt echter goed, dat men nog eens Mahler hoorde en het werk werd ontvangen met een zeer groot enthousiasme. De schoonheden der eerste en tweede Nachtmusik waren bereikbaar en riepen om applaus. Het orkest bovendien heeft gemusiceerd met veel toegenegenheid, veel uithoudingsvermogen en veel virtuositeit. Het zou hoogstens nog overweging verdienen of er voor de ‘Herdenglocken’ niet een aesthetischer klinkend instrument te vinden ware.