[Dirk Schäfer Suite Pastorale, violist Herman Leydensdorff in concerten van Spohr en Mendelssohn o.l.v. Cornelis Dopper] (Concertgebouw)
Elk seizoenseinde is treurig, vervelend en onoverkomelijk. De muziek sterft weg in een zucht, een onbeteekenende zucht bovendien, voordat zij den langen zomer zwijgt. Het repertorium der dirigenten is klein. Als men er eene balans van maakte zou men merken, hoe weinig er gespeeld wordt van de muziek-litteratuur en hoeveel er herhaald wordt. De herinnering van het oor moet dus wel vluchtig zijn en lichtvaardig! Men hoort nog muziek, maar zonder de minste interieure noodwendigheid, zonder eenigen aandrang, en de programma's, het publiek weerspiegelen het lijdelijke, wat hier misschien jammerend opgeteekend moest worden: de muziek dient nergens toe.
Er waren Zondag twee trage hoofdmomenten: de Suite Pastorale van Dirk Schäfer en de violist H. Leydensdorff. Schäfers compositie is reeds tien jaar oud; welk een ouderdom voor een werk van onzen tijd, waarin kunstwerken nog niet de taaiheid hebben van onze huisdieren, katten en papegaaien. Hoeveel scholen zijn er gekomen en vergaan gedurende een kattenleven!
Het werk van Schäfer klinkt zeer muzikaal, doch 't is gebouwd op enkele thema's, welke wij niet graag meer hooren. Het zijn hoogtepunten uit Wagner b.v., waarop wij lang geleden verliefden, welke wij niet genoeg konden herzeggen, geëxalteerd en melancholisch van pure verliefdheid. Hoe gaat het dan gewoonlijk? Eerst mochten zij gecomponeerd worden, uit toegenegenheid, zooals men nu een nagecomponeerden Mahler genegen zou zijn; dan werd men koel en daarna ging men grijnzen, feller naarmate men feller verliefd was.
De Suite van Schäfer is een weinig twijfelachtig van modelé, zeer precies en scherp van thematiek, doch zeer vaag van psychisch gehalte. Hoeveel karaats is deze muziek? Ik kan het u niet zeggen, want deze vier uitmuntend, hoewel te veelzijdig gestileerde stukjes, zeggen weinig. En die orchestrale zwoelte is zoo desorienteerend, zoo beklemmend.
Herman Leydensdorff heeft getoond, dat hij nog altijd zeer goed speelt. Hij is technisch misschien vooruitgegaan, hoewel hij noch Spohrs Achtste Concert, noch het Concert van Mendelssohn vlekkeloos gespeeld heeft, maar hoe onsympathiek, hoe onduldbaar klinkt mij zijn toon (zoet, week, aaiend), en zijn glissando! Wilde hij dat geaffecteerde, onechte portamento maar vast afleeren, den doorvoelden, melodieuzen portamento mag hij behouden, wijl deze muzikaal en ontroerend is.
Ach, ach, welk een pijniging twee zulke concerten, lang, eindeloos lang, vlot gereproduceerd, ongelooflijk vlot en glad. Welke hypochondrische middeltjes en welk eene onmisbaar berekende tortuur! Ik verzeker den heer Leydensdorff en Cornelis Dopper, den dirigent, dat mijn hart moe is.