[G.B. Viotti Vioolconcert nr 23 (solist A.A. Polak), Bruckner Symfonie nr 9 o.l.v. Evert Cornelis] (Concertgebouw)
Anton Bruckners Negende behoort tot de uiterst zeldzame werken der vorige eeuw, waarin zich de toekomst 't langst zal verdiepen. Zij is, gelijk de andere symphonieën van dezen meester, geschreven in eene techniek, welke vele geheimen toelaat en opwekt, hetgeen de muziek na de periode der contrapuntikers niet meer gekend heeft. Zij leeft in eene wereld van mysteriën, waarin niets bestaat uit zich zelf of om zich zelf, in voortdurende relaties met de supernatureele tonen en naast den eerbied en de wijding kent zij slechts een doel: het koningschap der schoonheid. Hare wonderen zijn even onuitputtelijk als hare betooveringen en het is niet onmogelijk, dat Bruckner nog raadselen zal geven, wanneer Mahler sinds lang klassiek is geworden.
Het fanatisme voor de groote meesters is sinds langen tijd onbekend en slechts weinigen beoefenen het geduldig, terwijl de gemakkelijke menigte haar fanatisme verguist aan de kleine meesters. Wij zijn hier wel gedwongen door de omstandigheden, om tevreden te zijn met wat Evert Cornelis doet voor Bruckner, doch kunnen er ons niet altijd over verheugen. Het lijkt toch eene zeer koelbloedige liefde, schijnt ons, en eene zwakke schroomvalligheid van een orchestleider, die zoovele muziek dirigeert en zoo weinig Bruckner. Daarbij komt nog, dat de manier van Fritz Steinbach ons zeer naijverig in het geheugen speelt. Waar bleef, bij Bruckner, de impetuositeit, de gevoeligheid, de teedere nuances, het levenwekkende accent, dat men gewoon is bij Brahms toe te passen met min of meer talent. Wie is de classicist: Brahms of Bruckner? Wie zette zich schrap tegen de Neu-Romantik van Berlioz en Wagner: Brahms of Bruckner? Wie wilde conservatief heeten: Brahms of Bruckner?
Wij zijn dan alleszins tevreden met Evert Cornelis opvattingen betreffende Bruckner, zoolang men Brahms meet met dezelfde maat. Sinds wij echter merken, dat men reeds geruimen tijd bezig is de rollen om te keeren, van Bruckner een femelaar en van Brahms een demoniker maakt, hetzij bewust of onbewust, valt het ons moeilijk in te stemmen met de Bruckner-reproducties, gelijk wij ze gewoon zijn. Zij staan van technisch standpunt ongetwijfeld zeer hoog, doch missen het geinspireerde, het doorvoelde, het onmiddellijke, de levende intonatie en de huiverende melodie, waarmee men Brahms en sommige andere klassikers gaarne optooit. En het verwondert ons weinig, dat de hoorders tegenover dezen half-Bruckner min of meer koel blijven.
Van de drie deelen, waaruit de Negende bestaat, beantwoordde het eerste 't meest aan onze verlangens; ook de tweede helft van het Adagio klonk zeer emotioneerend op zich zelf. Het scherzo was een weinig vlak, 't begin van het Adagio te kaal.
Na de pauze trad de heer Alex. Polak op met het twee-en-twintigste viool-concert van Viotti. De heer Polak heeft alle eigenschappen, om een vermaard solist te worden, dunkt ons, wanneer 't hem niet ontbreekt aan het tegenwoordige onontbeerlijke zelfbewustzijn! Men moet zich een weinig kunnen lanceeren. Zijn smaak is niet minder dan die van alle hier optredende kunstenaars, alle diepere intenties zijn echter evenzeer gemaskeerd. Zijn toon en techniek zijn buitengewoon voortreffelijk, doch niet dienstbaar aan eenig andere schoonheid dan technische. Hij is echter driemaal enthousiaster gehuldigd dan Bruckner en de concertzaal bleek weer - ondanks den bescheiden virtuoos - een kermis der ijdelheden.