[Bernard Zweers Symfonie nr 3 (Aan mijn Vaderland) o.l.v. Evert Cornelis] (Concertgebouw)
De derde symphonie van Bernard Zweers, meer bekend als Sinfonie ‘Aan mijn Vaderland’, is na vijf jaar zwijgens wederom uitgevoerd als geheimzinnig lustrumfeest der Hollandsche muziek. Maar de vraag komt mij op de lippen, waarom, wijl er zoovelen zijn, die beweren, dat Bernard Zweers een groot componist is, nooit zijne eerste of tweede symphonie gespeeld worden? Wanneer men Zweers beschouwt als den vertegenwoordiger eener nationale school, bewijs dan hare traditie den verschuldigden eerbied en geef ons een inzicht!
De stemming van het publiek was over 't algemeen welwillend doch mat en traag. Wat is er ons de laatste vijf jaren al niet over het hoofd gegaan van onvergelijkelijke muziek! Dat Zweers' muziek daartegen niet bestand is, zullen wij hem nimmer euvel duiden en zijne vormen desnoods respecteeren van zijn standpunt. Doch welke soevereine geesten wenken ons naar andere en sterkere vervoeringen, naast welke de aspiratiën van den heer Zweers, wiens psyche niet zeer vakkundig gehard is, karakterloos schijnen. En ook bezien van eene enkel locale of enkel theoretische zijde, kan ‘Aan mijn Vaderland’ niet voor het heden en nog minder voor de toekomst gehandhaafd worden. Laten we enkel de theoretische zijde terloops beschouwen.
De finale is het gevuldste deel aan klank (acht hoorns, vier bazuinen) het leegste aan gehalte. Deze ‘Satz’, zoo technisch gespijkerd en geschroefd, vol combinaties, vol thematiek, is absoluut vormeloos. Met bovenmenschelijke inspanning wordt hij gerekt, uitgelegd, vermenigvuldigd, om de vereischte lengte te bereiken.
Hij schijnt hecht als het gebinte van een pakhuiszolder maar zijn bouw is even aantrekkelijk. Wat nog een greintje ontroering droeg in het eerste, tweede en derde deel is hier ontnuchterd in ‘geestige’ berekeningen en handige metamorphoses. Hij kan sluiten bij de eerste fermate, hij had ook kunnen duren tot half twaalf.
En voor de andere deelen, aardig, vriendelijk en zacht van klank, daargelaten de Wagneriaansch declameerende bazuinen, van welke zich de tuba nooit kan scheiden, moeten wij ons, helaas, ontoegankelijk verklaren. Deze programma-muziek is goed bedoeld, maar zij mist 't essentieelste: het atmosferische. Zij is nog meer absolute muziek dan die van een Beethoven, want als ik b.v. Beethoven's Achtste hoor, leef ik onbewust in een vollen, rijpen zomer, in eene gloeiende zon, zonder dat de componist 't aanduidt; wanneer Zweers echter een ‘prachtigen morgen tusschen de korenvelden’ wil beschrijven, vergeet hij alle milieu zoodanig, dat het hier gezongen koraal overal éér, zelfs in een protestantsche kerk, kan spelen, dan tusschen het wuivende, honderdvoudig levende koren, dat beeft van liefelijkheid en zomerlucht.
Zweers' werk heeft geen horizon - het speelt in hem zelf - en zal men een grootere grief kunnen vinden tegen de muziek?
De componist heeft de uitvoering van zijne symphonie - onder Evert Cornelis - natuurlijk bijgewoond en is gehuldigd met een krans. Hij betuigde zich zeer voldaan over de reproductie en tot zooverre kunnen wij met hem instemmen.