[Schönberg Fünf Orchesterstücke, o.l.v. de componist] (Concertgebouw)
Arnold Schönberg maakte een kleine reis om de wereld, sinds hij 't vorige jaar hier vertoefde, en hij keerde veranderd terug, mondainer, beweeglijker, nerveuser en meer gesoigneerd. Hij is haastiger geworden en dus onduidelijker. Het werk, dat hij voor de uitvoering van gisteravond meebracht, werd niet gecomponeerd in dien tijd en dat het min of meer onaangename trekken draagt volgt dus niet uit de gedaanteverwisseling van zijn componist, uit Schönberg's emancipatie.
Want er valt niet meer aan te twijfelen of Schönberg homme arrivé is, - op een groot gedeelte van het continent wist hij zich te plaatsen als wereldraadsel, over niemand wordt tegenwoordig meer geschreven en hij wordt druk gespeeld ondanks de tegenwerking.
Er was een bijzonder talrijk publiek opgekomen schijnbaar uit pure nieuwsgierigheid, dat zich niet aan snobisme heeft overgegeven - of 't moest zijn het snobisme der vele traditioneelen - doch zich niettemin een weinig ongewenscht gedroeg; mij tenminste lijkt dat koele gemaniereerde giechelen laf en zeer kleingeestig; het moet Schönberg, die gepassioneerder scènes gewoon is, buitengewoon koud op 't lijf zijn gevallen, kouder in zijn atonaal accent dan een gillend gefluit.
Wanneer wij de vijf, onder zijn leiding gereproduceerde ‘Orcheststücke’ vergelijken met zijn Pelléas et Mélisande van den vorigen keer, dan schijnt ons dit symphonisch gedicht slechts één gebrek te hebben: het duurt vijf kwartier! en voor de rest is het in verhouding tot de ‘Orcheststücke’ een meesterwerk. Ik weet niet of iemand zich ooit illusies maakte over Schönberg's ontwikkeling, men zegt dat Mahler zich zijn lot sterk aantrok en tegenover zijne eerste werken is dit niet onmogelijk. Maar de vijf ‘Orcheststücke’ zijn in muzikaal opzicht een reusachtige achteruitgang en zelfs hen, die zich over Schönberg nooit illusies goochelden, moet dit teleurstellen.
Schönberg bezigt hier deze afzonderlijke techniek: componeeren met enkel geluid, gerythmeerd of niet. Het melodische is absoluut uitgeschakeld. Wij zeggen ‘absoluut’, omdat men van Debussy's muziek ook beweerd heeft, dat zij de melodie ophief. Men hoorde n.l. het melodisch element bij Debussy nog niet als zoodanig, wijl het nieuw en ongekend klonk. In Schönbergs ‘Orcheststücke’ echter zal men nooit een melodie ontdekken, zelfs niet al worden zij populair als een menuet van Haydn.
Zijne kunst bestaat slechts uit fragmenten, brokjes van hoogstens anderhalve maat, formule, figuratie en harmonie.
Wanneer wij nu moesten kiezen tusschen de composities van een aantal pseudo-klassikers, die hunne thema's mathematisch ‘maken’ volgens hun systeem en deze werken van Schönberg, dan geven wij Schönberg de voorkeur. Hij tenminste veinst geene melodische psyche en in dit opzicht kwelt hij ons dus nooit.
Wanneer wij echter deze inventies en haar uiterst gecomprimeerde, microscopische zielswaarde, stellen naast de werken der groote meesters, 't zij Verdi, Mahler of Debussy in zijn periode, dan kunnen wij niet loochenen dat Schönberg een interessante, doch zeer eenzijdige en armzalige verschijning is.
Men vergelijkt dit met neger-muziek, doch de neger-muziek, welke ik hoorde, staat dichter bij mijn aanvoelingsvermogen dan de ‘jongste’ Schönberg, die n.b. beweert, dat hij ouderwetsch is, naast zijne leerlingen. Men kan hem vergelijken met zijn vriend Kandinsky en andere moderne schilders, met wie hij in de eerste plaats het onwezenlijk verlichte, geëlectriseerde, in de tweede plaats het amorphe gemeen heeft, wat men tegenwoordig ‘geestelijk’ (!) noemt.
Het is misschien gewaagder eene grootere lijn te trekken en andere verbindingspunten te stellen, welke allicht oncontroleerbaar zijn, doch ik zou willen, dat er eene studie geschreven werd over deze compositie-manier, in verband met de klassieken doorvoeringsvorm. Wie eenigen kijk heeft op de ontwikkeling der muziek na Palestrina, den nieuwen stijl, welke samenviel met de intrede van het rationalisme en materialisme, zal bemerkt hebben, dat de geheele ontwikkeling niets is dan een vermindering der psyche.
Wij meten dan die periode niet naar haar groote vertegenwoordigers, die geheel toevallige wonderbare opvlammingen zijn, doch naar de tweede-rangs meesters en vooral naar haar eind-uitkomsten.
Men spreke van polyphonie, polyrythmiek en superbe instrumentatie, het valt niet te ontkennen, dat dit drietal op eene geraffineerde hypocrisie berust, een handig oorenbedrog. Polyphonie nu bezigt Schönberg niet meer, zijne polyrythmiek is zeer boeiend en goed gevonden, zijne instrumentatie curieus van kleur, aangenaam in de zachte passages, leelijk en grijnzend in de fortissimo-gedeelten.
Hij verveelt niet, ergert niet, enerveert zelfs niet. Hij speelt buiten ons bewustzijn, innerlijk en uiterlijk, wij storen ons niet aan zijne kunst, tenzij wij verlangen naar schoonheid en menschelijkheid. Dan plaatsen ons zijne gemakkelijke cerebralismen voor vele bitterheden.
De vertolking door het Concertgebouw-orkest was in elk opzicht superieur en volmaakt. Wat brengt er Schönberg echter toe om deze stukken als beelden van 't leven te beschouwen en altijd maar te dramatiseeren, terwijl zijn muziek individualisme is, dat met het leven, 't zij van hoogere of lagere bestemming, geen enkel verband houdt.