Maatschappij tot bevordering der Toonkunst - Missa Solemnis
Beethoven heeft de Missa Solemnis voor zijn beste werk verklaard en verreweg de meesten zijn 't hierover met den componist eens. Men vindt inderdaad ook meer gebreken in de Negende Symphonie en grooter stijl-zekerheid in de Mis, welke in grammaticaal opzicht de Negende zonder twijfel overtreft, wier conceptie echter, thematisch gehalte en orchestratie verre voor de symphonie moeten onderdoen. Maar de grammatica staat hooger, de grammatica der fuga's en dubbelfuga's en welke componist streelt niet eens gaarne de imaginaire grammatica?
Daaraan ontkwam zelfs Mahler niet, toen hij zijne Achtste uitwerkte en haar dat zwakke fundament gaf. Daaraan ontkwamen Strauss, noch Berlioz, noch Wagner, die ieder een zeer groot aantal grammaticaal-zuivere doch zwakke bladzijden schreven. Op dit punt heerscht bij de musici het zonderlingste vooroordeel. Zij beschouwen de theorie der muziek als een eeuwige wet, de eenen accepteeren slechts den Palestrina-stijl, de anderen den Bach-stijl en schijnen niet eens te vermoeden, dat zij door die tweevoudigheid reeds twijfel scheppen.
Terwijl men eene taal b.v., waaruit elke muziek voortkomt en waarmee zij alle overeenkomsten heeft, wat accent en intonatie betreft, geheel van gedaante zag veranderen, een geheel andere spelling, woordenboek en grammaire zag aannemen, behield de muziek hare zelfde wetten, die niemand kan motiveeren, hare zelfde vormen, die nog minder grond hebben en grilliger mogen heeten. Waarom zou Bach geen idioom zijn, gelijk het barbaarsche Duitsch der koralen van zijn tijd? Bestond er reeds in Beethovens tijd nog eenige reden om dat idioom te schrijven, dan de grammatica, die zeker moeilijk maar toch al verouderd was?
Of zoo men zich wil hechten aan een bepaalden vorm: wie bewijst, dat deze vorm de rechten heeft van een organisme, en zoo dit ware, wie bewijst dan, dat dit organisme meer dan tijdelijk is? Men zal 't toch met ons voor buitengewoon verregaand houden, dat er niemand bestaat, die de exclusiviteit zal eischen van de Romaansche basiliek of de Gotische Kathedraal, dat er daarentegen lieden zijn, die zweren bij de eeuwigheid en onveranderlijkheid eener fuga of eener sonate als vorm en als verschijning!
Men kan evenwel den maniakken hunne fuga's laten. Zij verminken den tekst, bezitten geen expressief accent, zijn eindeloos en hare constructieve eigenschappen komen nooit tot waarde - in een Gloria of Credo. Maar kan Beethoven's Missa Solemnis vergeleken worden met eene mis der Ouden? Men moet, gelijk Maurice Barrès, zijne ziel en zijn eigenlijkste wezen niet in dezen tijd kunnen vinden, noch in de Na-Renaissance, om het simpelste Kyrie van Hobrecht of Palestrina, hooger te stellen dan elke nieuwere schepping.
Doch al spreekt die antieke, zomerzware, gloeiende en geconcentreerde geest dieper in ons binnenste dan alle instrumentale en vocale massa's van een Beethoven of Liszt, het zou niet veel moeite kosten om ook te bewijzen, dat de techniek der ouden in menig opzicht edeler is dan de techniek van onze dagen en dat de varieteit van een hobo, fluit, fagot, clarinet of hoorn niet opweegt tegen de mystieke eenheid der universeele polyphonie, gelijk de scolastikers haar geniaal schijnen begrepen te hebben.
Wij erkennen de onvergelijkelijke klankenweelde en suaviteit der geheele Beethovensche mis, hare sublieme en goddelijke passages als het begin van Gloria, het Incarnatus est, de enkele maten van ‘et ascendit in coelum’, het Benedictus en het laatste Agnus Dei, welke zulke onverwachte, smartelijke en groote visioenen suggereert: eene wereld in lijden.
Hier alleen week Beethoven in strikten zin af van het begrip kerkmuziek, omdat hij zijne muziek een afzonderlijken achtergrond fantaseerde en dat de andere bladzijden niet die gedragene en sterke impressies maken, welke men verwacht van hunnen roem, wordt alleen dáárdoor verklaard, dat eene mis van Mettenleiter of Witt wèl ontroert.... in eene kerk.
Het blijkt uit elk deel der Missa Solemnis, uitgezonderd het laatste Agnus Dei, dat de muziek rechtstreeks geconcipieerd is uit liturgische begrippen, zooals ze geldig waren ten tijde van Beethoven, en dat de Kerkstemming de geheimzinnige kracht is, welke deze muziek draagt. Het is de vraag slechts, of men bij eene uitvoering in de concertzaal genoeg fantasie heeft om de muzikale formules aan te vullen met hunne onzichtbare realiteit. En wij gelooven, dat dit ons hoe langer hoe moeilijker zal vallen, naar mate wij een zuiverder inzicht krijgen in de liturgie.
Anderen stellen zich tevreden met de muziek en niemand zal er zich tegen verzetten. Het is toch meer dan duidelijk, dat men o.a. in deze mis verschillende elementen vindt, waaruit de latere Caecileaansche richting groeide. In geen enkel ander werk b.v. heeft Beethoven zich melodisch zoo beperkt en ingetoomd. Wij hebben ons evenwel verwonderd, dat dit werk, na twaalf jaren rust, hier zoo weinig enthousiasme wekte. Werd men zóó bedorven door het Deutsche Requiem van Brahms?
Of was men zoo weinig tevreden over de reproductie, welke dikwijls meesleepend en grootsch was, doch ook dikwijls zich te veel aan ons à peu près hield? Wij van onzen kant kunnen den tenor-solist Georg Walter maar weinig prijzen. Hij was de klanklooze dissonant in het solo-quartet en zijne onhebbelijke manier om elke stijgende noot te forceeren, om bij elken hoogeren toon op de teenen te wippen, om de eenvoudigste trekjes voor te dragen met dikke stem en veel sentimenteele emphase - het moest niet geduld worden, maar vooral verborgen blijven achter een scherm, want het is zeer onaesthetisch.
Messchaert, die onlangs in een Duitsch tijdschrift gecaricaturiseerd werd met een ontevreden gezicht en de bijvoeging: ‘alsof hij geen succes meer heeft’ was prachtig bij stem en had dus toegejuicht mogen worden. Mevr. de Haan en Mevr. Noordewier, beiden even delicaat als puur, Mevr. Noordewier een waar sereen vogelengeluid. Het orchest, orgel en koor eene schoone vereenzelviging met Mengelberg, die alles beheerschte met rust en kracht.