[Villiers Stanford Irish Rhapsody nr 4, Bach Concert voor 2 violen (solisten J. Manèn en Louis Zimmermann) – herhaling van Juventus van Manèn o.l.v. Willem Mengelberg] (Concertgebouw)
‘Juventus,’ van Joan Manèn, is gistermiddag inderdaad herhaald en naar het algemeen geweeklaag te oordeelen tijdens de pauze, moet het protesten stroomen bij 't Bestuur. Men lachte onder het stuk zelfs, gelijk men alleen lacht, wanneer men eene geniale compositie hoort, eene symphonie van Mahler b.v. indertijd. Het spijt ons daarom slechts te meer, dat wij ook het vierde deel van Manèn's ‘Concerto grosso’ (waarom die fictieve en angstvallige benaming voor een werk, dat ronduit den vorm heeft der klassieke symphonie?) moeten afvallen. Wat men hoorde in de drie voorgaande deelen keert hier terug, gevarieerd natuurlijk, want alles is variatie in dit opus, geruggesteund door de ‘leidster’, welke den zoeker ontdekte, fortissimo gehoord door een thema van echt-Straussiaansche allure, epileptisch en tegelijk zeer goed ter been. Dit gedeelte wint 't echter in zooverre van de vorige, dat de dikke, groezelige en hier en daar door tusschenmenging van gedempte bazuinen, gedempte hoorns zelfs vrij onbetamende, on-aesthetische orkestkleur, plaats maakt voor wat opener licht en helder geluid. Manèn, een Spanjaard, die op zijne viool dat klare, ijle timbre aanstrijkt, dat wij den Zuidelijken luchten toeschrijven, deed in deze compositie àl te grif afstand van zijne Latijnsche bevoorrechtingen, welke 't waarlijk niet de moeite waard was, te ruilen tegen wat Strauss en Schillings. Manèn is dépaysé en zelfs déraciné. Hij ook is overrompeld door die Germaansche gevoels-dictie, die blatende eigengerechtigheid en ruwe hartstochtelijkheden, waartegen de oude beschaving zich sinds eeuwen wist te vrijwaren. Dat zij wederom geïntoneerd werden met een cosmopolitische affectatie maakt ze niet beter.
Joan Manèn en Louis Zimmermann traden daarna gezamenlijk op in een concert voor twee violen van J.S. Bach. Magnifieke praestaties van solisten, Mengelberg (links dirigeerend!) en orkest. De vierde Irish Rhapsodie, van C. Villiers Stanford, zouden wij gaarne beschouwen als een gelukkige hulde aan het Groene Erin. 't Is mogelijk, dat een Ier door de twee geënsceneerde volksmelodieën sensatie krijgt van zijne droomen, ons treffen zij niet, wijl opzet, verwerking, harmoniseering en orkestratie alle iets zeer schoolsch en banaals meedragen. Het patriottisme van Villiers Stanford is weinig evocatief.