[Beethoven Symfonie nr 8, Franck Variations symphoniques en Saint-Saëns Pianoconcert nr 4 (solist Alfred Cortot) o.l.v. Willem Mengelberg] (Concertgebouw)
De symphonieën van Beethoven roepen niet meer het enthousiasme op, dat men van hare aankondigingen en commentaren zou verwachten. Voor de hooge rethoriek van Wagner schijnt het publiek even vreemd te staan als voor den weldadigen uitleg van het programma. ‘Bacchantischer Allmacht’, ‘menschlichen Sphärentanzes’, zegt Wagner en het programma, nuchter, doch volkomen overtuigend: ‘Niet triviaal is die Satz, maar een echt “Dionysos-fest”’. Wat blijven wij er koel bij! Wat mogen wij de goede auteurs benijden, die door deze zevende symphonie van Beethoven in een halfgoden-verrukking komen! Waren de uitvoeringen vroeger zooveel beter? Men hoorde gisteravond niet veel anders dan een echt Mendelssohnsche levendigheid en wij kregen den indruk alsof Mengelberg en het orkest magnifiek hunne les opzeiden. Zorgzaam gedetailleerde karakteristiek, muzikaal kantwerk, gelijk Mengelberg dat bijzonder in den laatsten tijd kan, edel-kunst, doch tegen wier microscoop de oude muziek niet bestand schijnt. Karakteristiek in iedere maat der partituur, ten koste van begin en einde aller karakteristiek, de psyche. En de mode van dezen tijd om Beethovens ‘seligste That’ voor met ‘riesig gelenken Gliedern’ (Wagner) te vertolken, verleende sommige thema's eene waarlijk Schumanniaansche of Brahmssche banaliteit.
Mengelberg, schaarsch met noviteiten, gaf twee nieuwe stukjes voor klein orkest. De dirigent schijnt ze uit Engeland meegebracht te hebben en wij verheugden ons daar niet over. Het eene was getiteld ‘On hearing the first Cuckoo in spring’, het andere ‘Summer-night on the river’, beide van Frederick Delius, een adept, zoo goed en kwaad hij kan, van de moderne kunst. Ik heb wel eens een fikscheren koekoek gehoord, dan dit amechtige, oudmannetjesachtige, heesche diertje, en wel eens levenswekkender lentestemmingen ondergaan door groote meesters, dan deze, welke geatmosfeerd is door de klamme warmte van den Zuid-Westen-wind. Ook de zomernacht speelde in een zoele broeikast-temperatuur en ik voelde me slaperig te moede. Zoo blijft de Engelsche muziek de meest ongeestelijke, die er bestaat. Delius heeft gelukkig betere stukken gemaakt, dan deze diabetische composities (zij hebben een zeer suikerachtigen smaak), welke technisch over 't algemeen ‘oude wegen bewandelen’.
Alfred Cortot trad op als solist. Cortot is een der merkwaardigste pianisten van dezen tijd, hij heeft den melancholischen en gepassioneerden aanslag der moderne Fransche muziek, doch waarom speelde hij dezen keer op een Bechstein-vleugel? Wij associeerden ons zijn uiterst fijn en zangerig spel met de fijne en zangerige Pleyel-instrumenten en onze bewondering verminderde door de athletische, grauwe Bechstein-klanken, welke mogen bevredigen bij de herculische interpretaties der Germanen, doch met Cortot's persoonlijkheid lijnrecht in strijd zijn. Het gaat, naar onze meening, met de piano's niet anders dan met de violen. Ik vereenzelvig me Isaïe, Casals en Pugno met koninklijke instrumenten en had liever gezien, dat Cortot zijne traditie trouw gebleven was. Ik moet zijne vertolking van Saint-Saëns' vierde concert en Franck's symphonische variaties daarom minder enthousiast verwelkomen, dan ik zou gewild hebben en me dunkt, dat ook Cortot's andere hoorders er zoo over dachten.