[Bruckner Symfonie nr 4, Diepenbrock muziek uit Marsyas o.l.v. Evert Cornelis] (Concertgebouw)
Wij hebben gisteren een buitengewoon hevigen indruk gekregen van Bruckners vierde symphonie, onder leiding van Evert Cornelis. Hierin staan we misschien vrij geïsoleerd doch de muzikale betoovering is even geheimzinnig als de muziek zelf, doch niet alleen van dien kant was er reden om in een enthousiasme van emotie te raken, dat ons tot de laatste seconde meesleepte; er waren ook technische redenen. Cornelis dirigeerde niet enkel met meesterschap, maar daarbij met een ongehoord begrip van Bruckners wezen.
En tot zulke hooge, onbeschrijfbare momenten, lyriek, welke ‘als zonnestralen in het loover’ hangt, zeg ik met Balthasar Verhagen, muziek, zoo soeverein gracieus, zangerig en bekoorlijk, zoo soeverein weidsch, statig en religieus, dat ik werkelijk haars gelijke niet vind en haar vereer naast de verhevenste. Waar blijft bij een dergelijke opvoering de legende, dat men stukken en brokken in Bruckners symphonieën te veel aantreft en ongestraft kan schrappen?
Als ik Evert Cornelis een kleine opmerking mag maken, welke met alle respect voor zijne praestatie, slechts een zoo volmaakt mogelijke wedergave van Bruckner beoogt... de fortissimo attaque's uit het laatste deel moeten virtuozer, grandiozer en demonischer invallen en gelanceerd worden, terwijl de hoogtepunten, de tutti's der overige deelen gloeiender, krachtiger, geweldiger kunnen klinken en leniger. In de lyrische fragmenten was Cornelis doorloopend meesterlijk en heeft me daarmee inderdaad overmeesterd. Zoo hij bovendien nog een weinig meer expressie van de alt-violen vroeg? Zou 't niet lukken?
Na de pauze is Diepenbrocks Marsyas-muziek gespeeld, deze warme, vol-zomersche, rijke klanken uit het drama van Verhagen, dat men sinds langen tijd vergeefs terug verlangt van Willem Royaards. Het heeft zeer grooten indruk gemaakt op de hoorders, terwijl ik, die vroeger meermalen de ontroerendste schoonheid in deze suite vond, bij Bruckner bleef stil staan. De betoovering is geheimzinnig en het spijt den hoorder zelf 't meest, als hij zoo de verrukkelijkste droomen (en ik zag ze weer in Marsyas) ziet voorbijtrekken, zonder ze te kunnen grijpen. De lezer weet trouwens, dat wij de Marsyas-muziek eene onophoudelijke vereering toedragen en wanneer we met Bruckner hadden kunnen ruilen, ik had het gedaan.