[Florent Schmitt La tragédie de Salomé, Chausson Symfonie in Bes o.l.v. gastdirigent A. Cathérine] (Concertgebouw)
A. Cathérine, Fransch dirigent, kwam met een bijna geheel onbekend programma, en zoo had zijn optreden rede van bestaan. Want zulk een buitenlander moge met meer maestria en zekerheid den stok voeren dan Dopper of Cornelis, het zou ons eene verkeerde aantrekkelijkheid lijken, wanneer een vreemde dirigent hier successen haalde met een afgedraaid programma en wij meenen dit 't vorig jaar naar aanleiding van Georg Henschel reeds gesignaleerd te hebben. Cathérine bezit het meesterschap, de virtuositeit, den goeden smaak, het fijne gebaar van de Latijnen, de levendigheid, exuberantie tot zekere hoogte, alles zeer beheerscht en precies, doch dit blijven dingen, welke eigenlijk eene diepere persoonlijkheid-van-musicus niet raken. Voor zoover ik kon nagaan miste hij die, zoodat ik in de eerste plaats bij hem bewonder den volleerden vakman, den buitengewoon bekwamen dirigent.
Van de twee interessante noviteiten is me de symphonie van Ernest Chausson het minst toegankelijk geworden. Zij scheen me een onophoudelijk reflecteeren van ‘ideeën’ wier muzikaliteit veel onbeduidender is dan bij Brahms' invallen, ideeën, welke me noch menschelijk, noch natuurlijk klonken, en zelf eene reflectie te noemen zijn. Ik weet ook niet waarom, dat dit werk eene ‘symphonie’ werd, daar men er alle symphonische hoedanigheden in mist. Werkelijk hier geloof ik aan eene dogmatische droogheid, wat Gounod verweet aan Franck, den leermeester van Chausson.
‘La Tragédie de Salomé,’ door Florent Schmitt, moet vooral in het programma gelezen worden. De kaleidoscopische wemeling van beelden maken daar een beter effect dan bij het hooren. De essens van Florent Schmitt lijkt me ultra-romantiek, gelijk ze na 1830 bijv. in Vlaanderen gebloeid heeft. Veel rood en ros in den zonsondergang en op de lieve aarde veel verschrikkelijks, veel bloedigs en phantomische’, de verrukkelijke aarde - één walmende, vlammende staalstad, gezien in den avond.
Veel nieuws brengt Schmitt niet in zijn partituur. Men kan hem noemen de burgerlijke, de geüniformde Debussy, wat Debussy in 't fijne doet, doet Schmitt in 't grove. Hij doet het naïef, met veel schijnbare trucs en oogenbedriegerijen. Zoo zou ik hem willen vragen, hoe hij de 3½/4 (drie-en-een-half vierde) maat dirigeert, welke voorkomt in de ‘Danse des éclairs’. Heel aardig en piquant gecompliceerd voor 't oog, maar in de practijk - onzin.
Cathérine had een belangrijk succes. Wij zijn inderdaad blij met de kennismaking dezer werken, al bevredigen zij niet, en het Concertgebouw kunnen wij danken voor zulke nieuwe daad. Het bleef in ieder geval boeiend.