Koninklijke Liedertafel ‘Apollo’ [25-jarig jubileum van Fred. J. Roeske als dirigent]
Fred. J. Roeske, dirigent van ‘Apollo’, vierde zijn jubileum. Hij is vijf-en-twintig jaar kunstenaar en de ‘Apollianen’, die Roeske op de handen dragen (hij dirigeert ze reeds zestien jaar!), vonden daarin eene schoone gelegenheid om hun aanvoerder te huldigen met een feest-concert. Er werd niet gesproken en voor redevoeringen is een andere dag gekozen, wijl ‘Apollo’ zijn gewaardeerden voorzitter verloor, wiens nagedachtenis nog rondwaarde. Zoo ik goed verstaan heb stond ‘Ecce quomodo moritur justus’, van Diepenbrock, op het programma ter herinnering aan dien overledene. Maar ‘Apollo’ heeft niettemin gezongen met een warmte en toewijding als nooit te voren, te beginnen met deze compositie van Diepenbrock. Een intermezzo in het oeuvre van den meester! Een rustige falso-bordone wisselt af met een hoogst simpele melodie, imitatorisch geïntoneerd; de muziek is, behoudens eenige harmonische en melodische wendingen, van een zestiende-eeuwschen eenvoud, statigheid, rouw en expressie.
Roeske is langzamerhand overladen met kransen, kransen, welke den bloei mogen beduiden van dit vijf-en-twintigjarig kunstenaarschap en de lauweren van deze dagen. Want Roeske is een kranig dirigent gebleven, over wien de zangers even enthousiast zijn als het publiek, een kunstenaar van eigenaardige kwaliteiten, boordevol van geestdrift en animo, welke hij gaarne en gul uitstort. Hij is bovendien niet alleen onze beste mannenkoor-dirigent, doch ook onze beste mannenkoor-componist, in ieder geval een componist, die zijn materiaal kent en beheerscht als geen ander. Daarvan getuigde wederom ‘'t Geuzenvendel op den Thuismarsch’.
Door de volle zaal is 't Jachtkoor uit de Freischütz gebisseerd. En 't scheelde niet veel of ook Volkmann's Bartholomäustag, met zijn uiterst komisch refrein, moest herhaald worden. ‘Estudiantina’, van Van Milligen, heeft evenveel vereerders onder de leden van ‘Apollo’.
De medewerkende solisten gaven geen aanleiding tot kantteekeningen. Mejuffrouw Henriette Metz speelde ‘de Charonne’, van Vitali (wat spichtig en egaal van toon), een Menuet, van Beethoven en de populaire Danswijzen, van Fritz Kreisler. Mejuffrouw Dina Diependaal zong een ‘aria’ (eigenlijk géén aria!) uit de ‘Hérodiade’, van Massenet, en van Strauss, Reger, Mahler, Hugo Wolf ieder een lied. Waarom niet wat meer stijl, zou men mogen vragen. Van Mahler het zeer geestige ‘Lob des hohen Verstandes’. De heer Doortmont begeleidde.