[Optreden van sopraan Aïno Ackté in Salome's sluierdans van Richard Strauss, herhaling van Berlioz' Symphonie fantastique o.l.v. Willem Mengelberg] (Concertgebouw)
Men kan mevrouw Aïno Ackté slechts één raad geven: Wanneer Richard Strauss geen tweede of derde rol creëert, welke voor u past en zoo gij naar expansie verlangt of u onbevredigd gevoelt (acht! de bevrediging voor zulk een hyper-moderne psyche! - de zangeres zal lachen...) wanneer gij u nog eens van een andere zijde wilt laten hooren - wie weet? of wie kent uwe grillen? - kortom, als mevrouw Aïno Ackté haar record wil slaan - dit verstaat ieder! - dan moet zij het tweede piano-concert van Brahms of eene viool-sonate van Max Reger gaan zingen; zingen! Ik zou het haar gaarne een beetje hard in de ooren schreeuwen: zingen!! Het is geen gekkerij, doch welgemeend.
Iedereen kent Salomé, iedereen kende Salomé tenminste een paar jaren geleden. De sensatie begint wat te luwen, meen ik... Er zijn den laatsten tijd zooveel bioscopen gekomen! Wij beleefden deze Salomé gistermiddag op haar hoogtepunt. Eerst de dans der zeven sluiers. Zes man aan 't slagwerk. Beurtelings zacht, beurtelings zóó geweldig, dat men waant: de danseres wordt verpletterd onder de speeltuigen. Eene slingervoetende, kronkelende melodie, zoogenaamd exotisch naast een kazerne-signaal, twee lokmotieven, 't eene geëmancipeerd, 't andere oubollig-gewoontjes, eene Turksche, glibberige melodie en een reveille voor cornet à pistons. Is het Oostersch? Is de doorvoering werkelijk phantastisch? Ik weet het niet. Men hoort wat Strauss, wat Wagner, men hoort wat Tschaikowsky, om tot de conclusie te komen, dat 't heele geduivel virtuoos is, onexpressief en middelmatig. Op 't tooneel, voorzichtigheidshalve gezegd, klinkt het nog slechter. Geen enkele lichaamsbocht past bij die rythmen, tenzij de opvlammende stringendo's van den dirigent.
De dans had geen succes. Toen kwam mevrouw Aïno Ackté. Eene interessante verschijning, scherp gezicht en licht opwaartsch krullende lippen; slank met hoog-opgetrokken schouders, wat haar spookachtig maakt, ‘warend bij dage’, met een denkbeeldig violette uitstraling, sluw en geslepen, vooral geraffineerd, eene panthersche, als mij 't woord geoorloofd is, eene vrouw met te veel instinct en te weinig intuïtie. Zij was gekleed in vurig rood, het moet satijn of zijde geweest zijn, zoo vloeibaar plooide de fascineerende kleur.
Totdat mevrouw Aïno Ackté begon te zingen had zij den indruk gemaakt van geen hoofd te hebben. Zij concentreerde zich, aldus scheen het, met driedubbele inspanning, met driedubbele haast. Het is inderdaad moeilijk om zich a priori te verplaatsen in de situatie van Salomé-voor-het-afgehouwen-hoofd-van-Jochanaän. Ik geloof niet dat daartoe het chromatische leidmotief van Richard Strauss de macht heeft noch eenige andere inductie. De voordracht smaakte er naar!
Doch dat daargelaten. We weten dat het mevrouw Aïno Ackté's procédé, stijl of temperament is om leelijk te doen. Het lag niet aan 't ontbreken van de scène dat zij leelijk deed. Want stel u voor dat deze geestige dame voor een perkamenten, bloederigen kop, welke St. Johannes Baptista voorstelt, wentelt als een slang en gruwelijke geluiden uitstoot, half-sissend, half-gillend, met stuiptrekkenden mond en, zoo ze goed gedisponeerd is, met schuim op de lippen. Dit maakt de zaak slechts walgelijker. Wat excuseert dus de beleedigende vibraties van dit dolzinnig-karakteristiek zingen?
Het was verregaand. Voortdurend een hoog piep-stemmetje, een quasi-demonisch kopje, gewild-sensueel, gewild-pervers; voortdurend malle stembuigingen, afschuwelijke detonaties, tegen-den-toon-aan, de ongelooflijke smakeloosheden van tongval, welke ik zou bestrijden en daarbij nog een abracadabraisch Duitsch; voortdurend katten-geluiden en apen-gegil. Hoe is 't mogelijk!
Ik overdrijf niet, lezer, geen honderdste procent. Hoe is 't mogelijk dat dergelijke kunstenarijen een volle zaal tot enthousiasme brengen en hoho-geroep? Het schijnt dat wij een inzicht gekregen hebben in de beteekenisvolle phase van onzen tijd. Het was niet diaboliek, niet phantastisch, het was alleen on-menschelijk.
Het was een afschuwwekkend intente, een intente, dat toegejuicht is, gelijk 't schier reeds gesanctionneerd werd door eene blinde bewondering. Het was onvergetelijk terug-stootend van grijnzende leelijkheid. Het was ook belachelijk en in dien zin heb ik 't ten slotte opgevat.
Wat Mengelberg hier gaf, hoe voortreffelijk ook, kan niet vergeleken worden met de herhaling van Hector Berlioz' Symphonie Fantastique. Na het eerste deel is ieder nummer toegejuicht, eene zeldzaamheid. De vertolking leek me van 't begin tot 't einde in den geest der Romantiek en geniaal. Het doet me genoegen dit te vermelden na de ontmoedigende reproductie van Donderdag. Het moge ons meer gebeuren, dat Willem Mengelberg zich zoo overweldigend rijk en bezield uit als in deze laatste uitvoering van de Fantastique.