Albert Spalding (Concertgebouw, foyer)
De violist Albert Spalding maakte reeds het vorig jaar een succesvolle tournée door ons land, kreeg alom gunstige recensies en is er niet in geslaagd om voor zijn concert van Zaterdagavond meer dan vijftig bezoekers te vinden. Zoo vluchtig is de herinnering en zoo grillig de faam. Hij speelt nochtans voortreffelijk, Albert Spalding. Af en toe een valsch toontje, nu ja, en een truc, welke me niet erg bevalt: het quasi-pizzicato, waarmee elke nieuwe inzet aanvangt, alsof zijn strijkstok overladen was met de electriciteit der emotie. Sommige andere violisten doen het ook, maar minder methodiek en meer vonkelend-geestig.
Voor de rest wijkt Spalding af van het gros der virtuozen. Zijn licht-branderigen, licht-gloeienden en donker-rooden toon danken wij eerst aan zijn streek, dan pas aan 't instrument. Het internationale gladde, onaandoenlijke wordt vaarwel gezegd voor perspectieven op ontroering en menschelijken klank. 't Ontbreekt Spalding ook niet aan temperament wanneer hij hedendaagsche muziek speelt. Voordracht en toon leven en verrukken hier en daar. Men zou dan nog enkel kunnen vragen of hij de consequenties van zijne richting moedig genoeg heeft getrokken en ik geloof, dat we dit mogen betwijfelen, want voor de betoovering bleef hij stilstaan, voor de groote en overmeesterende aandoeningen schijnt hij zelf in de eerste plaats terug te schrikken. Zoo mist zijn timbre niet de trekken van den hartstocht en het geluk, doch wel mist het de phosphoresceerende geheimzinnigheid der ziel. Maar Albert Spalding is nog jong en het zal me niet verwonderen als hij die stijging langzaam bereikt.
Zijn programma was niet buitengewoon, zulk een programma lijkt me niet eens ernstig genoeg voor een kunstenaar. De ‘Trille du Diable’ van Tartini ontbrak er niet. Een werk, dat toch eigenlijk geenszins aan zijn romantische legende beantwoordt! Of maakt het dit diabolieke effect niet, omdat Tartini (gelijk meer gebeurde in de achttiende eeuw) de helft ongeschreven zou gelaten hebben, waardoor ons het phantastische ontgaat? Zeker is het, dat de piano-begeleidingen niet zoo droog en monotoon werden opgevat, als onze professorale bewerkers 't zich schijnen voor te stellen. Zeer aantrekkelijk waren de Gavotte en Menuetten uit de e-mineur suite van Bach. Het overige is door de beroemdste violisten zelfs niet belangrijk te maken of boeiend.
Van de virtuozen-stukjes deugde Schumann's ‘Gartenmelodie’ het minst. In Parijs moge men dat nog coquet vinden of popperig-aaiend - wij zijn daaraan ontgroeid. ‘Am Springbrunnen’, eveneens van Schumann, was beter. Het deed we aan Chabrier denken; fel rythme, tintelende chromatiek; uitmuntend voorgedragen door Spalding. Hoe men een achttiende-eeuwer 't best bewerkt leere men van Fritz Kreisler, van wien de violist eene Pugnani-transcriptie voordroeg, dramatisch geënsceneerd, brillant, door en door levend. 't Preislied uit ‘Die Meistersinger’ (Wilhelmy) klonk wat tendentieus tenorachtig; La Campanella van Paganini-Spalding, een echt toover-stukje lukte maar half. Van gewone flageoletten is men nog niet immer zeker, hoe ongewis zijn dus de dubbele! Het deed er niet toe. Spalding's succes ging crescendo met het crescendo van zijn spel, dat hoe langer hoe geanimeerder werd. Moge het publiek dezen voortreffelijken speler niet wederom teleurstellen op zijn ‘Afscheidsconcert’ van Dinsdagavond.
André Bénoist begeleidde; doorloopend neutraal, want zijne partij bracht hem niet op den voorgrond. Spalding deed zich in zijn tweede Musical Period nog kennen als componist met een werkelijk en aangenaam talent. Zijn Scherzo Giocoso, dat hij in zijn hotel had laten liggen, werd vervangen door een vurigen Bohemer van Dvórak. Groot applaus.