Honderd-drie-en-vijftigste Caecilia-Concert (Stadsschouwburg)
Daargelaten of Mengelberg 't deed ter wille van de acoustiek, ik merkte op, dat de trompetten opnieuw verplaatst waren, dan weer rechts, dan weer links, dan weer in 't midden, dan weer in een verren achterhoek, - doch ze blijven slecht klinken, slechter nog dan wanneer men ze met hun vieren in de open lucht lieten spelen, even slecht als de pauken, de bazuinen, de contrabassen, de instrumenten van zware sonoriteit in een woord, welken de constructie van den Stadsschouwburg schijnt te weerstreven, een fluit klinkt er prachtig, dito de hobo, de clarinet, de violen, de felle instrumenten zooveel te minderwaardiger. Mysterieus protest van de aardige, sierlijke Rococo-omgeving, het krullende, gracieuse décor, waarin het orchest hier speelt, spiritistisch protest tegen de phantastische, sterke en stoutmoedige ensembles der romantiek?!
Het klinkt dus verfoeilijk op de tooneelruimte en het past ons derhalve niet 't orchest als klank verwijten te maken. Anders staat 't met het rythme. Voor den zooveelsten keer maakte ik mij de opmerking: Wat moet Mengelberg, kunstenaar, die de absoluutste tucht noodig heeft om tot de absoluutste vrijheid van tempo en melodie te geraken, gelijk ze hem voorzweeft, zich ergeren aan de ongehoorde bandeloosheid der jongere krachten, welk een kwalijk gebruik hem dwingt op te nemen in het ephemere ensemble der Caecilia-concerten. Zoo deze jonge lieden alle leerlingen zijn van 't Conservatorium, zoo er leerlingen bij zijn van anderen, ik vraag mij af: wat voor leermeesters hebben zij in 't samenspel om met zulke tergende onbekwaamheden hun intocht te wagen in een goed orchest. Het simpelste trekje der violen, zoodra 't een weinig buiten 't alledaagsche tempo gaat, erger nog eene allegro-passage ontaardt in 't gruwelijkste gekras of gegil. En is men zoo verwend door de ‘moderne muziek’, dat men die voortdurende onmuzikaliteiten niet eens meer gadeslaat? Zij zitten daar trouwens niet voor jan-en-alleman, die talentvolle jonge juffrouwen en jonge heeren! Zij strijken er duchtig op los, zij raken hem, sapristi! alsof zij de eenige violen vertegenwoordigen. Mengelberg moet zich wel ergeren als hij 't simpelste pizzicato hoort mislukken, wat hem anders nooit gebeurt, en altijd een nagilletje hoort, rechts en links, van zijn trage debutanten.
Het orchest speelde de Zauberflöte-ouverture van Mozart ('t strijkkwintet was hier 't klaarst, 't doorzichtigst van den heelen avond), de ‘Unvollendete Symphonie’ van Franz Schubert met 't mooie thema der violoncellen en de ‘Symphonie Fantastique’ van Hector Berlioz. Deze heeft 't meest geleden van de onbevredigende acoustiek. Bazuinen en slagwerk klonken op zeventig meter afstand en tegelijkertijd vlak in 't oor, dit wil zeggen, dat zij schril buiten het orchest vielen; en doorgaans ratelden zij geweldig. Het fijne, Italiaansche, sierlijke en zonnige Bal lukte 't best in zijn fluïdieke instrumentatie. Men had echter bij den coda de blaas-instrumenten mogen verdubbelen, want er is niet veel aan gelegen, dat het motief der violen zoo fanatisch naar voren komt tegen het thema van fluiten, hobo's en clarinetten. Het werd ook een beetje droomerig en koortsachtig gedirigeerd met sublieme effecten; iets, wat we nog niet hoorden van Willem Mengelberg en natuurlijk ook niet van andere dirigenten. Grandioos klonk 't begin van den Marche au supplice! maar ging de rest niet te behaaglijk en panacheerend in l'istesso tempo? De violen in 't eerste deel (vooral de attaque van 't tweede thema) waren onuitstaanbaar, letterlijk. Dat grijnsde à la Brahms! Te oordeelen naar sommige passages uit de Scène aux Champs zou men zeggen, dat Berlioz geen idee had van polyphonie. Pas op! Het lag aan de ruimte - in den rococo-tijd componeerde men nog geen polyhonie!
Daar tusschen (voor de Unvollendete) droeg Robert Krüger het hobo-concert, in g-klein, voor van Händel. Mooie muziek hier en daar, vooral wanneer Händel den oud-Franschen musette-stijl benadert. Fraai-gespeeld, geestige trillers, virtuose fiorituur, magnifieke toon; doch af en toe een beetje contrasteerend met het fulmineerend strijk-orchest, een dwaallichtje, eene Sint-Jans-vlieg in een eikenbosch. Schuld van den opzet. Hulde aan Krüger ondertusschen voor de voordracht.
De schouwburg was zeer goed bevolkt, het succes minder spontaan dan vorige malen. Dit ligt enkel aan ondoorgrondelijke wisselwerkingen, welke niemand noteeren kan.