Das Lied von der Erde [met Mme Charles Cahier, alt en Otto Wolf, tenor o.l.v. Willem Mengelberg] (Concertgebouw)
Men kan bijna niet geraken tot de twee zangers, die dit onsterfelijk lied vertolkten, omdat bij elke uitvoering de symbolen en de wereld van den componist den hoorder meetrekken in hunne baan en hem vervullen met andere visies; de solistische persoon is hier toch weer eene personificatie. Wij zullen er echter eenmaal toe moeten komen, vooral daar wij reeds tweemaal schreven over den tekst en de muziek.
Is Otto Wolf opgewassen tegen het ‘Drinklied van den Jammer der Aarde’? Hij overtrof zich bij de reproductie van Zondagmiddag, hij overtrof zich drie, viermaal, doch ook de dirigent en het orchest overtroffen zich. Ik wist niet, dat men de wereld zóó kon zien, als een schaterlachend kerkhof, als een vroolijk Golgotha, ik vermoedde het zelfs niet. Zoo dit lied in alle bereikbare realistiek werd vertolkt, zou men niet terugwijken van ontzetting? Is het niet de meest rosse, phantasmagorische nachtmerrie. Daar klinken de verteerderingen ten slotte nog sarcastisch: ‘als de kommer nadert, liggen woest de tuinen der ziel!’ Welke wanhoop, welke pijnen worden hier geschilderd, welke angstkreten huiveren over deze aarde zonder anderen achtergrond dan: ‘Donker is het leven, donker is de dood!’ Toch zijn dit de meesterlijkste bladzijden van het werk; zij snoeren de keel volmaakter dan de al te vluchtige verrukkingen dezer compositie, dan de al te schaarsche lyriek.
Otto Wolfs stem heeft minder physionomie dan die van mevrouw Charles Cahier. Een voortreffelijke tenor, maar een beetje oppervlakkig of globaal in de expressie; meer stem dan phantasie; een uitmuntende tenor, doch die, desnoods wat minder muzikaal, maar sensitiever moest intoneeren; deze muziek is toch meer menschelijk dan schoon en wanneer men beide niet vereenigen kan moet men aan 't eerste de voorkeur geven. Mevrouw Cahier zal me immer in het geheugen blijven door hare vertolking van ‘Von der Schönheit’. Schertsend en allerzachtst werd het ingezet door een orchestje van violen en hooge houtblazers; dat daalt ruischend tot de stem inzet: effen van rythme, gelijkmatig, bijna neuriënd wordt dit gezang. Herinnert men zich de intrede van deze fluiten, hobo's en clarinetten bij ‘Junge Mädchen pflücken Blumen’? Dat druppelde als dauw en men rilde in deze weelderige koelte, men glimlachte om zulke soevereine geestigheid. Zij kwam van Willem Mengelberg, die hier een prachtig, opgeschreven ritenuto maakte. Verrukkelijk! Mevrouw Charles Cahier zong verder. Ik kan dat specifieke timbre moeilijk beschrijven. Het lijkt de opperste concentratie van emotie, maar rythmenloos en haast achteloos uitgesproken; het is een mild timbre, koel als zomerschaduw, vol mededogen, overvol van ziel.
Mengelberg heeft Mahlers diepten wonderbaar herschapen. Wat bij de vorige vertolking nog wat onaf was en tendentieus, de sforzandi bijvoorbeeld, hoorden we Zondagmiddag vereffend en volmaakt. Het is jammer, dat bij twee solisten de dirigent wat op den achtergrond raakt. Met welk kunstenaarsschap dirigeerde hij de buitengewoon gecompliceerde rythmiek van sommige fragmenten! Met welk een intensiteit van sentiment heeft hij het geheel overtogen. Het moet den vereerder bevredigd hebben, dat het wederom eindeloos applaus een vurig crescendo maakte, wanneer de dirigent er nota van nam.