Concertgebouw 1888-1913. Tweede feestconcert
Een Beethoven-programma met Julius Röntgen als solist. Verleden en Heden: Röntgen aan de piano en Willem Mengelberg voor zijn orchest, twee contrasten, gelijk men ze enkel op feestconcerten aantreft, wanneer een of andere partij herdacht moet worden of wil herdacht zijn. In het orchest weelderige en bloeiende melodiek, allerlei expressieve nuances, jeugd en licht, fraai en veelvoudig van klank, eene onuitputtelijke sonoriteit. Wat is het Vierde Piano-concert schitterend gespeeld! Aan den vleugel beweeglijk spel, maar niet bewogen, mooie aanslag, maar zeer eenzijdig, altijd dezelfde smachtende (romantische?) terughouding, eene ietwat dilettantische gevoeligheid, die immer terugkeert, zooals 't eene playola zou doen, en de rest zeer geacheveerd, met een aangename zelfbeperking, doch een beetje droog of aangeleerd, weinig spontaniteit en geen effusies, geen lyriek. In het orchest alles poëzie. Van wien was de cadens uit het eerste deel? Van Röntgen zelf, die, gelijk men weet, er gecomponeerd heeft voor alle concerten van Beethoven? Een goede cadens! Een voorbeeld van stijl en harmonie. Een voorbeeld van theorie en wetenschap. Op de conservatoria is Beethoven's motievische fantasie bijna legende geworden en hier ziet men, hoe deze vaardigheid geëvenaard en geïmiteerd kan worden: In tallooze verwerkingen, wendingen en kronkels is het rythmische, het melodische en het harmonische bestanddeel van 't hoofdthema benut en bearbeid. Als vertolker was Röntgen 't zwakst in de Finale, als pianist liet hij geen verschillen merken. En 't publiek heeft hem gewaardeerd, hij speelt niet meer zoo onstuimig als vroeger en misschien waardeert men hem niet meer zoo hevig. De tijden veranderen. Niet zonder eenige ironie hebben wij den grenzenloozen lof hooren verkondigen van Willem Kes. Wij zagen hem twee jaren geleden nog de Missa Solemnis dirigeeren in Den Haag en ons dacht, dat men wel verblind moet zijn om een sinds meer dan
vijf-en-twintig jaar verouderde wijze van dirigeeren enthousiast aan te hangen. Wat zou men zuchten als hij hier wederom de dagelijksche aanvoerder werd! Ten opzichte der pianisten bezit het publiek niet dat scherpe onderscheidingsvermogen en met onzen wensch, dat we Röntgen op dit festival liever vervangen hadden gezien door een jongeren pianist uit eene andere school, zullen wij wel alleen staan.
Mengelberg begon met de Derde Leonore-ouverture. De meest brillante finalen van Beethoven vindt men in zijne ouvertures en in die coda's geeft hij soms zijne geniaalste vondsten. Herinner u slechts de Egmont of deze gejaagde, hartstochtelijke Derde-Leonore! En er volgden natuurlijk ovaties op zulke reproductie, ovaties aan den dirigent en aan het orchest. Er werd niet te programmatisch gespeeld, het drama, dat Wagner met zijne heftige bewonderingen geprezen heeft, was ongeveer geheel ter zijde gesteld en bleef in 't bereik van het feest. Ook op dezen avond was de muziek nog een weinig bijzaak en meer decoratief dan essentieel. Maar dat is nu eenmaal de onvermijdelijke hinderpaal bij dergelijke concerten, vooral wanneer de gekozen werken door en door bekend zijn.
De Negende Symphonie is het factotum van elk festival, hier en elders. Een hedendaagsch koor beheerscht de zwarigheden, een solo-quartet is spoedig bij elkaar gezocht, want op dit gebied wordt men hoe langer hoe minder veeleischend, en men zoekt zelfs niet meer naar verbeteringen. Ook nu weer, evenals bij 't Pensioen-fonds-concert van 't vorig najaar - is de Negende geen factotum? - mevrouw Noordewier-Reddingius als sopraan, extasieerend wanneer deze muziek inderdaad extastisch ware, en altijd de vereerenswaardige zangeres, mevrouw De Haan-Manifarges als alt, een ontroerende stem, immer gaaf en sonoor, ontroerend vooral, nu zij met melancholische intonaties de vreugden der jeugd schijnt te bemijmeren; en dr. M. Römer, de tenor, op wien elk criticus gebeten is, wij zullen geen kwaad meer van hem zeggen. Wij bevelen hem zelfs aan bij de aandachtige critiek. Zij vergelijke dit orgaan eens met de stem van Felix Senius, die ons wederom de Achtste van Mahler is komen verknoeien. Dr. Matheus Römer zingt niet mooi, maar de heer Felix Senius zingt schandelijk. Thom. Denijs zong bas. Krakend en onmuzikaal, gelijk altijd, maar geweldig en hard. Men had de solisten bij de voorste rij van 't koor gezet en de woorden: ‘Ihr Freunde, nicht diese Töne! Sondern lasst uns angenehmere anstimmen und freudenvollere’ klonken dus op het orchest af en er overheen. Zoo is de oude anomalie, dat dit recitatief, dat 't publiek geapostropheerd werd in plaats van naar de instrumentalisten, op even eenvoudige als radicale wijze uit den weg geruimd. Nu nog een bas, die het met overtuiging kan lanceeren.
Het koor van ‘Toonkunst’ is bewonderenswaardig. Welk een arbeidskracht! Alles moet ingestudeerd worden en alles klinkt voortreffelijk. Als klank was de Damnation de Faust zelfs te voortreffelijk. Repetities zonder eind en Donderdag - meenen wij - vertrekt men reeds naar Parijs. Nieuwe moeiten en waarschijnlijk nieuwe huldebetoogen. Want Mengelberg is gul, hij weet trouwens met de geestdrift der volle zalen geen raad en schenkt ze weg. Weinig bloemen op de laatste twee concerten, doch zooveel te meer applaus. In de psychische golving merkt men wel eens stagnaties, maar op het technische gedeelte valt niets af te dingen. Wij gelooven trouwens niet, dat er een dirigent is, die het eerste deel, moe en hijgend als het is, zelfs monotoon en doodsch, zooveel dramatisch leven weet in te storten. Zijn orchest stond hem geanimeerd ter zijde, Mengelberg dirigeerde uit het hoofd.
V.d.M.
Na de pauze las de heer Miseroy een telegram voor van Willem Kes, die het Concertgebouw verderen bloei en eer toewenschte. Onder het officieele gehoor bevond zich minister Th. Heemskerk.