Derde feestconcert
Wederom heeft Gustav Mahlers Achtste Symphonie eene onbeschrijflijke geestdrift gewekt en Willem Mengelberg is er mee overstelpt. Men huiverde om dit werk opnieuw te hooren want, is men tweemaal in 't leven toegankelijk voor de sensatie van zulke schoonheid, mocht men zich afvragen? De triomf van 't vorig jaar heeft zich hernieuwd en is overtroffen.
Van den Gregoriaanschen jubilus der Allelluja's tot dezen jubilus - welk een afstand! Hoe veranderde de ziel der menschheid en hare begeerten! Zou dit werk van Mahler in zijn tijd staan of boven zijn tijd, is hier het onoplosbare raadsel. Ondanks de goddelijke hymne (Veni Creator Spiritus) en [het] hemelsche tafereel, waarmee Goethe's Faust sluit, is geen van Mahlers werken zoo weinig goddelijk en verschillende zijner symphonieën kan men opnoemen wier muziek diviener, dieper, onbegrensder en eeuwiger is. Hier worden bijna enkel menschelijke tonen gezongen, dit is ons ten minste bij deze laatste uitvoering duidelijk geworden, en gelijk in Beethovens Negende, bemerkt men ook hier de overmoedige poging om den hoorder van de aarde, met aardsche klanken en met aardsche aspiraties boven de aarde te verheffen. Misschien zal men eerst in de verre toekomst gewaar worden, dat geen Jubilus onbevredigender is dan zulke. Welke Jubilus trouwens heeft reden van bestaan tenzij de religieuse? En Mahler maakt hier alleen natuur-muziek. Welk een meesleepende en welk een overweldigende! Maar is het onze individueele impressie of emanceert zij werkelijk uit het kunstwerk, dat al deze ontboezemingen van het eerste deel, deze gepassioneerde vreugdelyriek, meer voortkomt uit vrees voor den dood dan uit een juiste aanschouwing van het leven?
Laten wij niet critiseeren, het is de tijd nog niet. Welke ontgoochelingen brengt niet Beethovens Negende? Ons, twintigste eeuwers, is aangeboren de dorst naar het bovennatuurlijke, de een zoekt het rechtstreeks, de ander langs dwaalwegen. Wij kennen reeds werken waarin de Jubilus op volmaakter wijs wordt aangestemd dan in Beethovens Negende en Mahlers Achtste. Zie slechts de Gregoriaansche Te Deum of de Te Deum van Diepenbrock. Vergelijk de waarde der accenten, weeg ze want, werkelijk, dit is niet onmogelijk. Noot voor noot kan men de twee hoofdthema's aan elkaar toetsen en men zal de Te Deum hooger schatten. Hij voert ons verder in het oneindige.
Het was moeilijk te midden der vooroordeelen, kortzichtigheden en kleingeestige belangen, om bij dit Concertgebouw-feest de Nederlandsche muziek te huldigen. We hebben vele componisten en men viert ze allen op gevaar af, een ‘esprit chagrin’ genoemd te worden, herinneren wij er echter aan, dat de gruwzame dissonant van het festival van dezen zomer nog altijd onopgelost is en merken aan, dat men ten minste in plaats van de onophoudelijke. Negende een ander werk had kunnen kiezen. We hebben namelijk voor het Te Deum van Diepenbrock niet minder vereering dan voor de Negende van Beethoven of de Achtste van Mahler. Hun, die dit onbegrijpelijk mochten vinden, verzekeren wij, dat we meer tekortkomingen kunnen opnoemen in de Negende en in de Achtste dan in het Te Deum, dat de geniale hoedanigheden der drie werken van elkander verschillen, doch elkaar gelijk staan.
De koren der Achtste zijn ongeëvenaard vertolkt. Het kinderkoor van den Hertog (misschien wel 't zelfde) zong melodieuser en schooner dan den vorigen keer, het koor van Toonkunst is in deze muziek ingeleefd en door de traditie als 't ware verbonden met deze compositie van Mahler gelijk ook Mengelberg. Van de solisten is Gertrude Foerstel, minder ongerept en minder spontaan dan bij de eerste uitvoering, overtroffen door mevr. Noordewier, we observeerden dit zonder eenig chauvinisme; de andere partijen zijn onaanvechtbaar gezongen en vervangen door mevr. Alida Loman, de Haan-Manifarges en mevr. Charles Cahier. De tenor Felix Senius was in een woord barbaarsch en verfoeilijk. Zoo hij eene a moet halen wordt het reeds brallen en we begrijpen noch de Duitsche pers, die dezen dilettant prijst, noch Mengelberg, die van de Duitsche pers weinig vriendelijkheden beleeft, en zulken zanger in zijn ensemble duldt. Ook de andere heeren Nic. Geisse-Winkel en Thom. Denijs stonden zwak, Geisse-Winkel was echter beter voor zijne partij dan Thom. Denijs. Op den kunstenaar, die den pater Profundus voldoende creeërt, zal men nog eenigen tijd moeten wachten. Evert Cornelis aan 't orgel en Cornelis Dopper aan 't harmonium behoeven slechts vermeld te worden. Het orkest musiceerde magnifiek, zelfs de versterking was in orde. Als geheel een imposant besluit.