[Mahler Symfonie nr 1 o.l.v. Willem Mengelberg] (Concertgebouw)
Het is twee jaren geleden dat Mahlers Eerste Symphonie werd uitgevoerd door Mengelberg. Er werden dien dag vliegdemonstraties gegeven te Watergraafsmeer, de zon scheen, men zag vierhonderd menschen in de zaal om het werk te begroeten en de muziek kreeg een klein applausje. De tijden wisselden en er klinkt nu een andere grondtoon, die anders resonneert. Men vraagt zich zelfs af waar opeens al die feestelingen vandaan komen om mee te trekken in den zegevierenden stoet van den Meester om hem op te luisteren. Want het scheelt niet veel of Mahler is het jongste wachtwoord geworden, ondanks de pers, ondanks het publiek zelf, dat men weet niet door welke suggestieve kracht is weggesleept en toejuicht.
Als dit zoo blijft dan gaan we een grooten cultus en een schoone periode tegemoet; 't kan immers niet anders of deze psyche zal wijder uitbloeien en zich ontwikkelen, deze betere wereld, door Mahler geïnangureerd, zal nieuwe horizonnen uitspreiden, welke nieuwe lentes zullen overwelven waar de volle tonen der melodieën den mensch omademen en verblijden met een nieuw geluk en een nieuwe liefde. De vreugde dezer muziek is even sterk als haar weemoed, haar weemoed even sterk als haar glans, haar glans welke den hoorder bevangt als een zomer en zijn diep licht.
Dit is, beschreven zonder de emotie, die men na 't hooren van zulke muziek moeilijk van zich afschuift, de verdienste van Mahlers Eerste Symphonie, dat zij inleidt tot een stijl, een aesthetica welke buiten de geheele levensbeschouwing valt der negentiende en twintigste eeuw. Het was een geheel bijzondere eigenschap van Gustav Malher, dat hij elk thema van uit een mystischen gezichtshoek kon zien, weergeven en illustreeren, dat hij bij de conceptie eener symphonie slechts van één beginsel kon uitgaan; de psyche, en, waar zij ook aanvangt hare ontwikkeling en hare emanatie tot de uiterste grenzen der aarde. In zijn muziek is alles gespiritualiseerd, alles is het buigzame middel geworden, de vorm, het rythme, het timbre, de harmoniek, de orchestratie, ja zelfs de persoonlijkheid van den componist, alles wordt dienende, alles verzinkt in den gloed of in de bekoorlijkheid van den Geest, die zweeft boven iedere conceptie van dezen meester.
Haar hoogtepunt bereikt de Eerste Symphonie in het derde deel. Gelijk in het eerste de melodieën ontrijzen uit de evocatie van een natuurtafereel, eene zacht stralende atmospheer, vogelgeluiden en fanfares, die als 't ware uit de verre aarde de betoovering van het leven toezingen, een natuurtafereel zoo schoon van droom en verlangen als men bij geen enkel meester aanwijst, gelijk in 't tweede deel de zangen schetterend oprijzen uit de zware attaque der bassen, zoo ontluikt het plechtige adagio uit de schemering der zachte kleur van den contra-bas-solo, der gedempte pauken; en de melodieën, eenmaal aangeheven, volgen elkaar op als de vele tinten van den avond. Het is een andante amoroso, eene stemming, welke Mahler zeer lief had en waarin hij zich misschien het geniaalst heeft geuit. Wij weten 't niet. Wij weten ook niet of het laatste deel de harmonie, de eenheid verbreekt of niet en wat zelfs de bewonderaars van den meester erkennen, zouden wij gaarne tegenspreken: zij zeggen immers, dat hier de tragedie begint en eene te realistische visie. Maar wanneer men de schoonheid der vorige deelen ondergaan heeft, dan krijgt de finale een ander coloriet en vooral wanneer zij gejaagd, vlammend en ononderbroken gespeeld wordt als gisteravond door Mengelberg. Hier bereikte de dirigent zijn hoogtepunt en wij herinneren ons niet, dat wij hem zoo magnifiek hebben zien heerschen over zijn orchest, onder de golf van geluid, welke hem bemachtigde.
De andere deelen zijn kristallener en broozer, men breekt er gauw het accent en wijl alles ziel is, schrijnt alles wat niet volmaakt in de stemming der melodie wordt uitgevoerd. Dat er enkele zwakke passages voorkwamen noemen wij daarom haast onvermijdelijk en we zullen ze niet nagaan evenmin als de leege momenten, welke voor de hoorders immers altijd gedekt zijn door een buitengewoon verzorgd samenspel. Het orchest komt uit zulk eene partituur altijd verjongd te voorschijn en wij wenschen het voor den zooveelsten keer: mocht er onophoudelijk deze ‘moderne’ muziek gemaakt worden, waarin de dirigent en het ensemble op ongeëvenaarde wijze uitmunten.
Het is wonderbaar, dat een kunstenaar zulke schoonheid heeft kunnen redden uit eene radelooze cultuur, uit een tijd dat Hunnen en Vandalen de rijken van den Geest overweldigen en verwoesten. Slechts langzaam en aarzelend schijnt deze Magiër het werkelijke leven te zijn genaderd en aarzelend ontving hem het bittere leven. Weliswaar is de onvergelijkelijke bedoeling van deze compositie, welke de bloeiende aarde schijnt te willen herscheppen in een puur Elysium van muziek, pas verwezenlijkt in zijne Vierde Symphonie, wel zou men misschien eene andere apocalyps mogen wenschen van zoo teer schaduwende serenades als de felle dag dier bruischende finale, maar wie weerstaat aan dit doorbreken van klank in koperen accoorden der trompetten, bazuinen en hoorns, bij welke zich geïsoleerd eene cornet voegen en een tenor-tuba om dien phantasmagorischen tempel van geluid te wimpelen met nieuwe resonancen?
Wat wij deze symphonie eerbiedig zouden willen verwijten is, dat zij te kort duurt. Men leeft onder de betoovering, het fluïdum der muziek schijnt haastiger te worden en alles vliegt snel voorbij. De rijkdom van dit werk is onbeschrijflijk en kan alleen vergeleken worden met Shakespeare's drama's. Men weet waarlijk niet wat men het meest zal prijzen in dezen kunstenaar, zijn onbegrensde liefde of zijn onbegrensde phantasie, dit werd ons nog eens zeer duidelijk. En met ongeduld verwachten wij het programma, waarop deze symphonie of eene andere van Mahler zal terugkeeren; deze meester kan voorloopig niet genoeg gehuldigd worden. Het is bovendien een mooie inleiding tot de feesten van het Concertgebouw, ons dunkt bijna, eene prachtige propaganda voor de twee Mahler-uitvoeringen.