Koninklijke Oratorium-Vereeniging - [o.l.v. A. Tierie: Franck Les Béatitudes]
De ‘Beatitudes’ worden terecht beschouwd als César Francks hoofdwerk.
De gebreken van het libretto zullen niettemin altijd oorzaak blijven, dat men het niet geheel als kunstwerk kan beschouwen. Immer zal men coupures maken. Want de tekst is zoo onorganisch en onsamenhangend, gedeeltelijk onbelangrijk, dat men even gemakkelijk ééne zaligheid schrapt als drie, zonder ze in het verband te missen. En ook Anton Tierie, de dirigent der laatste reproductie, heeft geduchte stukken weggelaten. Wij begrijpen dit en verklaren het uit de lengte des noods, doch waarom en voortdurend eene zoo karakteristieke passage als die der Phariseeën 't moet ontgelden is ons raadselachtig. Reeds vroeger werd er gevraagd of men bang was voor een uitbarsting van antisemitisme en ten laatste zou men de afkeer voor dit nummer, van af de eerste opvoering in ons land tot de jongste aan deze reden willen toeschrijven, wijl er geen andere gevonden wordt, om zulk een natuur-getrouwe, spraakzame typeering van hardvochtigheid en koppigheid, terwijl men in onze dagen de kleinzieligste realistiek bevoordeelt, geen recht te doen wedervaren.
De groote lijn van dit werk is wat minutieus en ijl, de vertolking eischt dus in de eerste plaats scherpte en een fijn gedetailleerde afwerking. De stijl der Koninklijke Oratorium-Vereeniging bleek ons echter altijd meer geneigd tot het al fresco dan tot het miniatuur. Of dit ligt aan den geest der zangers of aan hun uitnemenden dirigent Tierie is moeilijk uit te maken, totdat de een of de ander een weinig toeschietelijker wordt met het mengen van beide voorname stijl-eigenschappen. Inderdaad munten de koren meer uit door spontaniteit (zoo ze niet wat zwak staan gelijk dezen keer de tweede sopranen), dan door zorgvuldige ciselure. Zelfs de uitspraak van het Fransch wordt tamelijk verwaarloosd. Maar het is al een zeer waardeerbare toevalligheid als men een Fransch werk hier niet in 't Duitsch zingt, dat eene vereeniging zoo voortdurend Fransche meesterstukken op haar programma's neemt en bij voorkeur Fransche solisten kiest, wat men het bestuur van Toonkust b.v. sindslang in vruchtelooze overweging geeft. En al gaat het er soms ruw op los, er zijn, behalve deze, andere qualiteiten genoeg om te prijzen, van af de Proloog tot het ensemble der finale. Een onderscheid, wat de technische zijde der vertolking betreft tusschen de koren der aarde en de hemelsche koren behoeft niet gemaakt te worden. Dat de eerste aesthetisch hooger staan dan de tweede ligt enkel aan Franck, die beiden schreef in opera-trant, een vorm welken men voor het eene liever aanneemt dan voor het andere.
Met zijne solisten heeft de heer Tierie evenveel geluk gehad als met zijne zangers. Krijgt het koor dikwijls zware intonaties te treffen - er bevinden zich terzetten en quartetten in de Béatitudes, van een magnifieke maar gevaarlijke zetting, die de meest geroutineerde vertolkers in moeilijkheden kunnen brengen. B.v. de solistische intermezzi van No. 3, dat de smart bejammert. Maar ook in hun individueele verschijning bleken de kunstenaars de eigenschappen te bezitten, welke deze partituur, nu eens lyrisch, dan weer episch, dan dramatisch, verlangt. Plamondon, als tenor scheen beter bij stem te zijn dan den vorigen keer in ‘Le Chant de la Cloche’, Jan Réder, als Christus, ontmoeten wij voor den eersten keer in Amsterdam. Welk een ontroeringskracht bezit deze bariton en welk een diepe, doorzichtige stem; mevrouw Mary Mayrand zong wat schril, maar doordringend, misschien wat te diaboliek voor dit werk en het lichtelijk satanisch getimbreerde van hare aanzetten had zij mogen overlaten aan Emile Martin, de andere bariton, die den Satan creëerde, de zwakste in artisticiteit der buitenlanders, doch die ook de zwakste figuur der compositie had te releveeren. En zelfs loeiende, soms, als een tuba, met zijn metalliek maar hard orgaan, slaagde Martin daar niet in. Van onze landgenooten, die medewerkten stond mevrouw Sternheim-Smits 't dichtst bij het Fransche geluid en wij betreurden 't zelfs, dat hare rol zoo beknopt was. Naar sommige intonaties te oordeelen kan zij een onzer eerste kunstenaressen worden. Dit zouden wij ook willen voorspellen van mejuffrouw J. Repelaar van Driel, wanneer we zekerheid hadden, dat deze in materieel opzicht uitmuntend gedisponeerde alt zich nog gaat toe leggen op de expressie en het uitzingen der psyche.
Zoo heeft zich dit epos ontrold, gezang na gezang. Want tegenover ‘Les Béatitudes’ beamen wij gaarne de meening van d'Indy, die zegt in zijne biographie van Franck, een voortreffelijk boekje, dat 't muziek-drama en 't oratorium, het wegkwijnend heldendicht vervingen. Men behoeft er niet aan te twijfelen of het in de harten der hoorders geklonken heeft en daarmee wenschen wij den heer Anton Tierie geluk.