[Brahms Pianoconcert nr 2 en Liszt Rhapsodie nr 12 (solist Paul Weingarten), Strauss Tod und Verklärung o.l.v. Willem Mengelberg] (Concertgebouw)
Tot de ‘achterlijke critici’ van 1859, toen Brahms' eerste piano-concert in Leipzig fiasco maakte, tot ‘de oppervlakkige gezellen’, gelijk Joachim hen aantijgt, die dit klavier-werk een ‘zu Grabe getragenes Produkt von wahrhaft trostloser Oede und Dürre’ noemden, willen ook wij behooren, zij 't dan op eenigszins andere gronden. Wij rekenen 't tot onzen plicht zoo fanatiek te zijn, en ontveinzen ons niet, dat er eene groote dosis zelfverblinding noodig is om Johannes Brahms met wat volharding te bekampen. Hij is een voortbrengsel van de verzadigdheid zijner negentiende eeuw, een gevolg van haar verfoeilijk embonpoint en ouderdom zonder waardigheid, een der eerste en best geslaagde muzikale creaturen van het materialistisch pessimisme. De Natuurlijke Historie der ziel en de Mensch als machine heeft nog nooit zoovele aanhangers geteld als in deze dagen, nu zelfs de middelmatige en domme vereerders van Brahms en zijne stijlverwanten zich inspannen, te New-York zoo goed als te Londen en Berlijn om deze bij voorkeur machinale en ziellooze richting te doen zegevieren, gelijk vroeger eenige geïsoleerden, verdwaalden, maar eminente persoonlijkheden in hun vergissingen, dit getracht hebben. Men moet het kunnen dulden of zich op het zeer juiste standpunt stellen van den niet-musicus, dat de wereldgeschiedenis weinig gebaat is met een voortreffelijke muziek-beoefening, dat Brahms eene mode is, die verdwijnen zal, gelijk de winter plaats maakt voor den zomer.
Reeds in de zestiende eeuw heeft men de vraag gesteld, wiens talent men hooger achten moet, dat van den melodieën-vinder of dat van den contrapuntist. Deze quaestie, door Glareanus opgeworpen met de hoovaardij van een humanist en een theoreticus tegen de scholastische kunstenaars, wien het bij allen eerbied voor cantus firmus, nooit aan melodieën ontbrak, wordt in deze dagen meer en meer actueel, nu men allerwegen de stelling huldigt, dat een kunstwerk bestaan kan zonder ideeën, zonder gedachten. Men is zelfs nog verder gegaan dan Glareanus heeft kunnen vermoeden: men verbande niet alleen het contrapunt uit de techniek der muziek, doch ook de melodie en hare waarde van bekoorlijkheid en expressie. Wat bleef er over bij deze maniakken in de thematische doorvoering als Brahms en Max Reger? Hopelooze fragmenten, zonder andere physionomie dan hun conventioneel of verbroken rythme; heen en weer slenterende accoorden, welke zulke motieven moeten schragen of hunne onbeduidendheid verdonkeremanen, lange reeksen bombast, rethorica en cliché-werk in tonaliteit, in motief, in rythme; een grauw en goor conglomeraat van goedkoopen, plebejischen klank, een dikke, logge massa geluid zonder andere aantrekkingskracht dan zijne machinale beweegelijkheid, het liefdelooze grijzen van zijn onartistieke accenten of de achttiende-eeuwsche genoegelijkheids-idylle, waartegen het enthousiasme en de liefde voor de bezielde schoonheid honderdmaal breekt.
Waar geen liefde is, is geen leven, heeft reeds de heilige Bernard van Clairveaux gezegd. Er zijn aesthetici gekomen, die geheel buiten de traditie stonden, zoowel buiten de traditie der muziek als der overige cultuur. De weeke en slaperige gerustheid van Brahms' andantes, wilden zij ons leeren begrijpen als de opperste momenten van extase en mystiek, en zij zagen niet met welk een diabolieken spot zij beide woorden misverstonden en vergooiden. Zij spreken over epiek van kinderschetsjes gelijk zij de joviale stemmingen van Johannes Brahms beduiden met vreugde-hymnen. Waarom maken zij zich zelf belachelijk met hunne doorsnee-naturen, welke tegenwoordig het journalistieke gedachtenleven intoneeren, en waarom schatten zij hun afgod niet op juistere waarde, die dan geen verdere tegenweer zal ondervinden? Vroeger heette hij een produkt van troostelooze leegte, nu een koning der alledaagsche verwerpelijke, onbevredigende verheugingen of een meester der trage, onedelmoedige apathie. Gelijk Brahms zich nooit verdiept heeft tot de contritio cordis, hartevermorzeling van een Anton Bruckner, wijl hij ommuurd leefde van zijne egoïstische luimen, zoo heeft hij nooit het canticum canticorum mogen aanheffen van een Bruckner of een Mahler, die de liefde beter verstonden dan hij.
Van doctor Paul Weingarten, den jongen man, die Brahms tweede piano-concert voordroeg, hoorde ik zeggen, dat hij voortdurend speelde, alsof hij met een onoverwinnelijken slaap te vechten had; zijn gelaatsmimiek had inderdaad iets van onderdrukt gapen. Als dit zoo is, dan kan men zich voor dit Brahms-concert geen beteren vertolker wenschen. Van af dat de componist zijn eerste hoorn-motief gaat verwerken, voelt men immers duidelijk, dat alle beginselen der schoonheid op zij worden gestooten ter wille van de beginselen der techniek dat de élan der waarachtige muziek plaats maakt voor het automatische animo der routine van vinding en routine van schrijven, eene dorheid, welke slechts haar gelijke vindt in de orchest-kleur van Brahms en in den aanslag van Doctor (in de muziekwetenschappen) Paul Weingarten. De waarde van Weingartens aanslag is ongeveer nul, gelijk die van den nog vuriger toegejuichten Percy Grainger. Hij is even onpersoonlijk, even onmuzikaal, even onexpressief en van even gewichtige technische voortreffelijkheid. Welk een moeite schijnt het tegenwoordig te kosten om echte kunstenaars te doen optreden als Alfred Cortot. En met welke duizelingwekkende zekerheid volgen wij de richting naar het machinale instrument, dat, na den zegevierenden intocht gehouden te hebben te Londen, reeds het kanaal overgestoken is en een weldadigheidsuitvoering gegeven heeft te Rotterdam!
Brahms' concert heeft vier deelen en men verveelde zich een weinig bij zulke matte reproductie. De lezer kan zich misschien een voorstelling maken van de overbodigheid dezer muziek als hij nagaat, dat zelfs een van Brahms' toegewijdste en bewonderingwaardigste vrienden, de chirurg Billroth, meent dat het tweede deel eigenlijk goed weg kan blijven ‘Das Concert ist von grossartiger Schönheit, mit collossalen figuralen Schwierigkeiten, doch lang! vier lange Sätze! Der zweite Satz: Allegro appassionato in D-moll, könnte nach meiner Empfindung ganz gut fortbleiben. So schön und interessant er ist, scheint mir doch nich nöthig.’ Het behoeft dus niet onderstreept te worden, dat Paul Weigarten aan de populariteit van Brahms een slechten dienst bewezen heeft. Want dat deze componist, ondanks de verkiezingen der dr. Riemann's niet tot de onsterfelijken behoort (men vereeuwigt haastig!) de Riemann's, die op de symphoniën van Bruckner en Mahler ongeveer alles hebben af te dingen, daarvan schijnt zelfs de journalist onbewust overtuigd.
Dr. Paul Weigarten had 't bij dit langdradige concert moeten laten en behoefte na Liszt zeker geen vlugge en sentimenteele toegift te geven; het applaus en praestaties waren niet evenredig met die gulle bereidwilligheid. Wanneer men ouden van dagen hoort vertellen over welke betooveringsmacht Franz Liszt beschikte over dezelfde composities, waarmee de tegenwoordige pianisten hunne nuchtere virtuositeit uitkraaien, dan krijgt men medelijden met den componist, wiens groote tijd onherroepelijk voorbij schijnt, met de hoorders, die zich vermeien in de banale en machtelooze ijdelheid van den pianist. Want van ‘daemonische macht’, welke zich bij Liszt incorporeerde tot den hoogsten graad van intensiteit, welke misschien ooit bereikt is, welke niet in zijn werken gemist kan worden evenmin als in de compositie van Paganini, omdat die macht de expressie aanvulde en overstelpte, van die geestelijke en divine kracht vindt men niet 't minste spoor bij den vertolker van Donderdagavond. En nauwelijks raadde men welke phantasie en welk hevig sentiment er leefde in de (12de) Rhapsodie.
Richard Strauss wortelt vast in Willem Mengelbergs programma's en in de actualiteit van den hedendaagschen smaak. Is dit niet wonderbaar voor 't land van Schumann en Brahms?, Nederland, waar alle werkelijk groote meesters der vorige eeuw met de grootste moeite zijn doorgedrongen? Voor de jonge hoorders bouwt Mengelberg zijn roem al te wankel, want de toekomst behoort aan andere en betere kunstenaars dan Richard Strauss. Over de uitvoering van ‘Tod und Verklärung’ niets dan lof; zij was superieur en stond hooger dan de begeleiding van het Brahms-stuk.