[Beethoven-programma: Ouverture Die Weihe des Hauses, Pianoconcert nr 4 (soliste Myra Hess), Eroica o.l.v. Willem Mengelberg] (Concertgebouw)
Myra Hess, die Zondagmiddag optrad met het vierde klavier-concert van Beethoven heeft haar hoorders niet tot een enthousiasme kunnen brengen als 't vorig jaar, toen zij 't piano-concert speelde van Robert Schumann. Misschien spreekt Schumann, den Hollanders, die tamelijk verwant zijn met deze verschijning, sneller aan per slot dan Beethoven, misschien speelde Myra Hess Beethoven slechter dan Schumann. Wij, die vroeger met lof schreven over deze jonge pianiste, mogen deze melodie niet voortzetten en rekenen ons tot de apathische bewonderaars van haar techniek, welke dicht bij virtuositeit staat. Karakteristiek immers was niet te ontdekken in haar voordracht en de aanslag miste alle kleur en alle verscheidenheid. Zoo Willem Mengelberg haar psyche niet een weinig geheven en wat geïnspireerd had, zou haar spel minder dan middelmatig geweest zijn, omdat het ook leed aan weekheid en verteederingen, welke alle lyrisme en nuance verloochenden. Doch wat onlangs Gustave Doret verzuimde, toen hij een slecht pianist onder zijne leiding had, bracht Mengelberg in practijk; hij stutte de zwakke uitdrukking der virtuoze met een zeer fijn en uiterst verzorgde instrumentatie van de orchestbegeleiding.
Hier zelfs scheen ons de expressie beter volgehouden dan in Beethoven's Eroïca. Zooals men weet is de indruk, welke muziek maakt, zeer wisselvallig en verschillend bij elk individu, wat tot de talrijke mysteriën gerekend wordt der muzikale kunst. Men moet dus de uiting individueel nemen, zoolang de criticus zich niet behoeft te beperken tot de technische reproductie, wat zonder twijfel de juiste norm zou zijn, als hij dan niet meestal te spoedig uitgeschreven was. Het scheen ons echter, dat er bij alle raffinement der uitgave - een en ander daargelaten - veel haperde aan de stemming. De dirigent was meer enthousiast dan ontroerd en heeft zijne spelers gebracht onder de magie zijner geestdrift, wat niet geleid heeft tot een dramatische opvatting der Eroïca, zooals men ze gaarne en gewoonlijk hoort, doch tot eene symphonie als absolute muziek. Het ware zeker voortreffelijk als men dit werk voor altijd scheidde van een legendairen Napoleon, met wien het psychologisch niets heeft uit te staan, terwijl de anecdotische belangrijkheid van het verband zeer gering is, even voortreffelijk als overwegingen van heldencultuur, naïeve tragiek en het zangerige heroisme niet ondergaan in eene exclusivistische realiteit. Want als het grootste gedeelte van dit wonderbare werk niet droom was, zou 't niet geteld mogen worden tot een der meesleependste kunststukken van alle tijden.
Om in de beroemde hoornpassage der finale, waar de hoorns het Prometheus-thema schallen door de accoorden van het volle orchest, meer effect te bereiken, had Mengelberg het hoorn-quartet versterkt met een vijfden blazer. De élan van deze onvergelijkelijke passage werd hierdoor nog machtiger en majestueuzer. Hoe echter een vijfde hoorn den indruk kan verbrijzelen leerde het slot, waar hij buiten het thema oversloeg; dit verdraagt een fortissimo van Heldenleben, de Symphonia Domestica en de andere composities van Richard Strauss, die nooit sereen schrijft, dit verdraagt Brahms en zijn zwoelen orchest-galm, doch de klare lijn van Beethoven, de doorzichtigheid van zijn timbre en den kristallen schijn is daartegen niet bestand. Hiermee bedoelen we geenszins een blaam voor den hoornist, doch veeleer lof voor Beethoven en zijn edele schoonheid.
Met de ouverture ‘Zur Weihe des Hauses’ van denzelfden meester is het geheele programma vernoemd. Beethoven bezat de veelzijdigheid van een Rembrandt, een Shakespeare, en hij heeft daarom ook minder mooie dingen geschreven. Geen dirigent ter wereld is er, die bij deze ouverture de expressieviteit kan dichten van den Coriolan, Egmont of Leonore. Het mag zonderling genoemd worden, dat dit werk nog niet van het wereldrepertoire verdween, want het animo van den allegro doet denken aan de rethorische phrasen der achttiende eeuw - Händel - terwijl het begin van 't stuk in waarde zou stijgen, wanneer een andere Wagner - die de orchestratie der Negende Symphonie heeft bijgewerkt - hier de instrumentatie der bazuinen retoucheerde. Misschien wijdt Mengelberg, wiens oor geen enkel détail ontgaat, hieraan nog zijn aandacht. Zou de opzet van programma's der twee laatste Zondagen, vragen we ten laatste, welke beiden waren samengesteld uit werken van één meester, principieel worden? Het ware toe te juichen. Vroeg of laat geraken we dan tot Mahler, die dezen winter al te veel vergeten wordt.