[Bruch Vioolconcert (solist Emil Telmanyi) – Symfonieën van Haydn en Schumann (I) o.l.v. Evert Cornelis] (Concertgebouw)
Een violist uit Budapest, de heer Emil Telmanyi trad op met het Concert van Max Bruch. Hij is een jonge man van negentien jaar en 't getuigt weer van de buitengewone muzikale begaafdheid van het Hongaarsche volk, dat onophoudelijk kunstenaars voortbrengt, die zoo in de snaren grijpen als deze. Want de allereerste toon op de donkere g trof reeds door een onbeschrijflijk suggestieve aanzet en deze, wanneer Telmanyi dien enkelen klank had afgebroken, wij zouden geweten hebben, dat hij een vertegenwoordiger is van de meesleepende schoonheid.
Eigenlijk waren het voortdurende intonatiën, welke hij gaf, hartstochtelijke aanheffen, die stokten (men bemerkt dat over 't algemeen niet), en wat ontbrak er verder ook aan zijn spel? Niets, want hij leerde het van Hubay, die zoowel virtuozen won als kunstenaars en onder zijn landgenot en met wonderlijke uitkomsten werkzaam was. Laten we het tekort dan toeschrijven aan de jeugd van Emil Telmanyi. Er valt niet veel te verdiepen in het concert van Bruch (dat de sarcastische Hans von Bülow ‘ein Bruchstück’ noemde) als compositie, als architectonisch werk.
Misschien zou men het door te veel spiritueel fundament zelfs bederven, wijl het nu eenmaal slecht gecomponeerd is. Maar de melodieën zijn meestal indrukwekkend gevonden en de gemeenschappelijke opvattingen der violisten laten wijzigingen toe, waardoor wel niet het werk doch de kern zou winnen. In het hoofdthema der finale schuilt b.v. het bruisende, schallende juichen van een volksmenigte, eene visie in zonnebrand welke tot nu toe slechts als een vaag vermoeden geuit werd volgens de gebruikelijke voordracht.
In deze is het Emil Telmanyi het eens met zijne collega's en hier hadden wij liever orginaliteit en afwijkingen bespeurd dan in den tweeden graad van reproduceeren: den klank, het strijken, het rubato in welke hij zich een waar meester toonde. Op die wijze ontsluiert zich de inderdaad geniale aanleg, de groote ingeborenheid, de herschepping. Dan heeft de kunstenaar een individueel recht op het kunstwerk.
Wat men onder onvoldragenheid verstaan moet zouden wij overigens kunnen demonstreeren uit de praestaties van dezen zeer begaafden jongen man. Het overkwam hem dikwijls dat de ‘afstreek’ in intensiteit achter stond bij den ‘opstreek’, dat de eerste helft der melodie een expressief accent droeg aan welks hevigheid en emotie men iets miste terwijl de tweede helft inzonk en de sterke ontroering der andere niet evenaarde.
Men let daar nauwelijks op, wijl de opwekking van het schoone gevoel meesleepend genoeg trilt om de intonatie in de phantasie te voltooien, doch het laat een knaging van onbevredigdheid achter daar de revelatie der muzikale sensatie en haar wonderbare aantrekkingskracht niet tot haar hoogste waarde werd opgevoerd. Misschien lukt Telmanyi dit later. Hij behaalde nu reeds een stormachtig applaus, en over welke betooveringen en mysterieuse demagogie zal hij dan beschikken!
Welk een verschil met den droog gegermaniseerden Marteau! Zoo hij diens hesperidische instrumenten eens had! Telmanyi's viool munt enkel uit door de bekwaamheden van haar speler. Gaarne stemden wij in met de eindelooze toejuichingen. Ziehier tenminste een juviniel temperament, een muzikaal gemoed, een mannelijk sentiment, dat bekoort en opjaagt tot geestdrift, een smachten naar expressie en ontboezeming, dat ons altijd zal overmeesteren.
Evert Cornelis dirigeerde eene bekende symphonie van Haydn en de eerste van Robert Schumann. Dit werk werd gedirigeerd en vertolkt met animo en niettemin leek 't ons dat zij ten voorbeeld gesteld mag worden als een phantasielooze conceptie. Geen variatie van rythme, geen wisseling van kleur, geen verscheidenheid van melodiek, - overal monotonie en starheid. Schumann noemde dit zijn lente-sympathie maar wat een armzalige lente, welk een trage herleving en hoeveel volmaakter is dit onderwerp reeds door voorgangers van den Leipziger uitgebeeld! Hoeveel warmer en beweeglijker!
Dat Schumann nooit voldoende heeft kunnen instrumenteeren, nooit orkestraal gedacht heeft, bewijst ook wederom dit werk, waar de triangel in het eerste deel pover klinkt en komisch, terwijl de drie bazuinen en behandeling der trompetten en vier hoorns den klank zeer onfraai aandikken en logge schommelingen veroorzaken. Hier reeds vindt men het ondoorzichtige orkest, dat Brahms nog verergerd heeft, in een gevaarlijk stadium.
Cornelis blijft zich van noviteiten onthouden en verwondert ons in dit opzicht door zijne schuchterheid. Wacht hij de tweede serie van het seizoen af? Wij wachten, maar willen toch niet verbergen dat er klassieke muziek bestaat, welke wij liever zien opgedolven dan Robert Schumann's composities, van wier geest men zich hier gelukkig begint te bevrijden.
Als bijzonderheid willen wij ten slotte vermelden, dat het opgevoerde werk gespeeld is met drie fluiten, de derde als remplaçante van den tweeden hoboist, die plotseling ongesteld was geworden. Het klonk voortreffelijk ondanks het belangrijke verschil in coloriet van beide instrumenten. Een hobo meer of minder, dat komt bij Schumann zoo nauw niet in de karakterloosheid van het geheel.