Sam Swaap (Concertzaal Duwaer en Naessens)
Wanneer de pianist ‘goed’ was geweest en de zangeres ‘goed’, dan had de viool-avond van Sam Swaap zijn publiek veel genoegen kunnen doen. Den heer Theo Wanders uit Nijmegen voor 't eerst hoorende (en zoo we ons niet vergissen dan hield hij zijn entrée in Amsterdam) en mevrouw C. Schippers-Hol uit Arnhem voor 't eerst hoorende, kunnen we tot onze spijt niet spreken over ongedisponeerdheid. Het mag bekend verondersteld worden, dat dit euvel zich openbaart in een chargeeren van de accenten en het magnifieke klavier dat de heer Wanders bespeelde, leed daar niet aan; bij mevrouw Schippers-Hol kwam 't wel even te voorschijn en bleef 't eenigste dat in haar zang boeide en hem aangenaam maakte; we beweren 't nochtans niet zonder den lezer er aan te herinneren, dat die accenten niet muzikaal zijn. Doch het materiaal van de zangeres is overigens beter dan 't materiaal van den pianist: de aanslag, het geheim van den speler. Maak u echter geen illusie over deze laatste woorden (ze konden immers titel zijn van een detective-roman) de aanslag van den heer Wanders stelt teleur.
Wat Sam Swaap betreft, die een sonate speelde van Händel (in d gr.) van Beethoven (de Kreutzer) en van César Franck, het leek me dat ik hem wel eens beter hoorde. Er moet een fluidum zijn tusschen speler en begeleider, beiden moeten elkaar opjagen en steunen. Dit ontbrak en beïnvloedde Swaap ten kwade. Het speet ons, omdat zijn toon voortreffelijk klinkt en wijl we zijn techniek met evenveel waardeering noemen als vroeger. Of hij in psychisch opzicht vooruitging of een verdiepen van de essens der muziek bij hem bestaanbaar is, kunnen we niet horoscopeeren, daar we te goed inzien dat de lijn der Kreutzer-sonate moèst vervlakken met zulk een ongenoegzame begeleiding, en welke den violist zoo dwars zat. Wie weet hoeveel expressie er verloren ging.
De zangeres zong van Brahms, Reger, Liszt, Wanders en Strauss. Er kwamen bloemen en bouquetten, welke we gaarne in den geest assimileeren met den cent, die men den bedelaar geeft. Vroeger rekende men den muzikant tot het personeel of tot de curiositeiten van een huis en stelde ze even warm op prijs als een uitheemsch beest of bloem, als een nar. Dit verraden tenminste sommige chronieken, de bloei der kunsten spreekt er niet van. Maar scheld nooit op dezen tijd en zijn eigenaardigheden, want de tegenwoordige kunstenaar is er veel erger aan toe. Wat gaat er vooraf eer men een beroemd man is! Men oefent zich jaren en jaren; dan laat men zich inviteeren op soireetjes (kosteloos), dan treedt men op met een populair mannenkoor, of gemengd koor, of dubbelkwartet (niemand neemt er nota van), dan speelt men in den ‘Werkenden Stand’, in ‘Ons Huis’ (niemand neemt er nota van), dan bezoekt men de provincie (de plaatselijke bladen zijn vol lof), dan keert men terug naar de hoofdstad en begint van voren af aan, dezen keer in ‘Odéon’ of in de kleine zaal van het ‘Concertgebouw’. O, enthousiasme der jongelingschap! O, magie van den geest en magie der muziek! Is er geen oorzaak om de bouquetten en bloemen te vergelijken met den cent van den bedelaar?
Het is onbekend in welke spelonken de psyche der menschheid, de verloochende geest, zich terug trok. Niemand weet waarom de vervoering der ziel, de kreet en de hartstochtelijke jubilatie 't geluid werd van een schim die roept uit een der hoeken van het tooneel der aarde; noch welk cataclysma de rijken der ziel verwoestte. Ik weet niet of 't gewenscht is rekenschap te geven en te vragen van deze hallucineerende desolatie, doch het is noodig