[Dopper Symfonie in a, Stamitz Vioolconcert (soliste Jeanne Vogelsang) – ouvertures van Mozart en Weber o.l.v. Dopper] (Concertgebouw)
Het begrip ‘Hollandsche muziek’ kon nog nimmer precies omschreven worden en verloor gedurende de laatste jaren wat van zijn staatsie door de onmacht van sommige ‘Hollandsche’ auteurs. We meenen dus voorop te moeten zetten, wanneer we Cornelis Dopper een nationalen componist noemen, dat een vergissing mogelijk is, want niemand weet eigenlijk hoe Hollandsche muziek behoort te zijn, en dat we Dopper volstrekt niet willen vereenzelvigen met verschillende zijner weinig begaafde landgenooten, die een vaderlandschen stijl najagen. Daartoe raakten we nog niet lang geleden; immers, het ‘hooren’ kost gewoonlijk weinig moeite, doch te meer het catalogiseeren van een kunstwerk naar zijn betrekkelijke waarde? 't Is een eigenaardig feit, dat de Hollander, die nationalistische muziek vraagt, deze beoordeelt naar een maatstaf, die slechts voor het buitenland geldt, vergetend, dat, wanneer men het kader beperkt, men ook de aesthetica moet wijzigen. We gelooven ten minste, dat een Sfinx even slecht zou staan in de Hollandsche wei, als een Jan Steen in 't huis van een Egyptenaar. Deze tijd gaat nu eenmaal van 't standpunt uit, dat alle milieux gelijke waarde hebben, gelijk men tegenwoordig alle wereldbeschouwingen tolereert en in alle kunstrichtingen ‘iets goeds’ vindt. Hieraan moet men wennen.
We leerden Doppers muziek langzamerhand waardeeren, en in zijne Symphonie (a klein) welke Donderdag onder leiding van den auteur gespeeld is, troffen we menige schoonheid. De thema's klinken zangerig, de stemming is een weinig gedekt en wrevelig, de geest blijft op de aarde, dit schijnen ons de kenmerken. Soms betreurt men het, dat Dopper het programmatische buitensluit. Het programmatische toch kan het geluid evenzeer een ethisch fundament aanbrengen als de realiteit der dingen uitbeelden, 't hangt er slechts van af hoe men de kunst beschouwt. Het middendeel van Doppers andante, van dit klaar-lichtende, melodieuse fragment van hobo's, trompetten, triangel, kleine trom, is een stuk muziek van zoo bekoorlijk, lyrisch enthousiasme, dat men 't liever zou plaatsen in eene symphonie van 't genre-Mahler, dan in eene symphonie van Dopper. Tegenover zulke muziek, die emotionneert en vervoeren zou, wanneer de de componist haar entrain niet gestuit had, zullen wij altijd moeten verwijten, dat de levensbeschouwing van den auteur zijne effusie stremt en benadeelt. Hij heeft zijne idées fixes, gelijk de Hongaar, de Italiaan, de Mediterraneeër ze heeft. Het is evenwel de vraag, welke idées fixes, objectief gewogen, de overhand behouden. Waarom vecht men niet voor de schoonheid in plaats van te vechten voor 't karakteristieke, voor 't détail, voor het milieu? Er bestaat voor den kunstenaar slechts één norm: de betoovering.
Den vorigen keer wezen we reeds op Doppers neiging tot de volkskunst, welke ook in deze symphonie op gelukkige wijze tot uiting komt. Dopper sluit zich juist zoover aan bij vroegere componisten als zijn eigen psyche dit toelaat, in tegenstelling b.v. met Bernard Zweers, die zich onderdompelde in Schumann. Kan men daarom de techniek van Dopper niet de zijne noemen (wat absoluut niet behoeft) zijn psyche bleef onaangeroerd en origineel. We kennen in Nederland slechts één auteur, die in geste en in stemmingen overeenkomst toont met Dopper; dit is de Hagenaar F.E.A. Koeberg. Misschien staat hij onder den invloed van Dopper, misschien is de coïncidentie van geest toevallig. Maar de stemming van Doppers Andante (begin en einde) en vele brokken uit Koebergs Koningssproke is gelijkzwevend; die stemming heeft iets legendairs en tegelijk nuchters, iets fascineerends en monotoons, ze is wijd en eng. Ze evenaren elkaar ook in de verwaarloozing van het détail; men zou deze muziek kunnen vergelijken met den stijl van Berlage, die alle uiterlijke bekoring verwerpt en mist, die monumentaal wil zijn. In de muziek schijnt ons de verwaarloozing van het détail gevaarlijker dan in de architectuur. Muziek is geen utilitaristische kunst. Hoe gaarne verbannen wij de homophonie! Doch wederom hier botsen de richtingen. Polyphonie is een uiting, een phantasma, zoo niet van den Oosterschen, in ieder geval van den zuidelijken geest. De psyche van den Germaan is te gemoedelijk, te naïef, te primitief kan men zeggen, om zich in veelvoudige expansie, in een weerlicht van melodische lijnen uit te zingen.
Voor degenen echter, wien de ‘nationale Hollandsche muziek’ ter harte gaat, kunnen de verschijning en de concordantia van Dopper, Koeberg (en misschien telt men er meer) de geschikte grondslagen leveren, 't zij voor disputen, 't zij voor daden, welke de nationale kunst betreffen. Het is toe te juichen, dat de muziek van Dopper meermalen resonneert in het Concertgebouw. Maar als de strooming niet te keeren valt (wij blijven onze illusies van een andere kunst behouden) laat men ten minste trachten om haar te leiden door landen van kleur, licht, leven en exaltatie.
Bij dezelfde uitvoering trad mevrouw Jeanne Vogelsang op als violiste met een concert van Carl Stamitz, den zoon van den Mannheimer, en Johann Seb. Bach. Men vertelt, dat mevrouw Vogelsang een vrij kostbaar instrument bespeelt en een muzikale viooltoon is inderdaad de grootste verdienste van deze virtuoze. Zij is leerlinge van Joseph Cramer en Joachim, maar noch hare voordracht, noch haar streek kunnen we roemen als afstammende van een mooie traditie. Veel schuld hiervan draagt de stokvoering van mevr. Vogelsang, welke meer gericht is op sierlijkheid dan op mediummieke geleiding van het sonore gevoel. Aan het toon-volumen berokkent vooral een al te lenig en krachteloos doorzwikken van het polsgewricht belangrijke schade.
Het streven van mevrouw Vogelsang schijnt te zijn 't publiek in kennis te brengen met zelden of niet-gehoorde meesterwerken, een streven dat alle uitvoerende kunstenaars, alle dirigenten voornamelijk moesten volgen; - iets nieuws bracht de violiste ondertusschen niet. Maar Stamitz is bekoorlijk. Zijn vader was de beroemde Johann Stamitz, een der talrijke componisten, wiens hervormingen en vervolmakingen der expressieviteit tegenstand ondervonden van de Noord-Duitsche musici. De vader schreef o.a. zeven en veertig symphonieën, de zoon (o.a.) zeventig, het ligt dus niet aan hun productie-vermogen, dat zij Mozart en Beethoven, wier tijdgenooten zij gedeeltelijk zijn, de toekomst niet roofden. Hoe vreemd concentreert zich de vereering van het nageslacht op enkele uitverkorenen! Want Carl Stamitz' overvloed aan melodieën evenaart minstens die van Mozart en geen zijner tijdgenooten moet in staat zijn geweest hem een langen roem te ontzeggen. Hij is bekoorlijk, doch niet zeer pregnant; de contour der thema's is bijna te teer, te slank, te week, gelijk de stemming over 't algemeen te eenkleurig is, wat Mozart vermijdt en wat verwondert van een componist, die de heroieke tijden beleefde van Napoleon en Beethoven. Van de uitingen der Louis-Seize-eeuw is echter het Arcadische niet het minst aangenaam en al bereikte Stamitz nergens de heilige rust van Gluck of den sereenen vrede van Mozart, men hoort hem gaarne. Hier ten minste geen basso continuo, die dit seizoen maar al door monotoon voortdreunt.
Moge mevrouw Jeanne Vogelsang vele schoone vioolconcerten ontdekken, opdat uitnemende violisten ze schoon spelen; we zullen haar dankbaar zijn. Eene demagoge zien we niet in de virtuose; wij laten 't aan hare zelfcritiek over, om te bepalen waar zij de beste lauweren zal behalen, in de studeerkamer of op 't podium. Haar succes was niet groot; we verwonderden ons over den kleinen omvang der boeketten en over 't zwakke accent van 't applaus - dit laatste een onmiskenbare weeromstuit. Om nog op den heer Dopper terug te komen, hij begon en eindigde met de ouverture van Don Juan en Der Freischütz. Meermalen kan de heer Dopper als orkestleider onverwacht buiten zich zelven treden gelijk we dezen avond zagen. De toejuichingen welke men den componist schonk en den dirigent, waren in gelijke mate geestdriftig en zeer ter plaatse.