[Liederen van Reger (Hermine Bossetti, sopraan), Strauss Till Eulenspiegels lustige Streiche o.l.v. Willem Mengelberg] (Concertgebouw)
Mevrouw Hermine Bosetti zong eene aria uit Verdi's ‘Traviata’ en enkele liederen van Max Reger. Ware het Italiaansche stuk werkelijk goed vertolkt, dan zouden we de kracht van Bosetti zoeken in dien opera-stijl, welke de helft der levensvisie van de negentiende eeuw nauwkeurig weergeeft, doch die in onze dagen schijnt te moeten verdwijnen, want er worden geen merkwaardige opera's noch muziek-drama's meer gecomponeerd. Maar mevrouw Hermine Bosetti is weer een van die door en door moderne verschijningen; zij geven zich een air van boven de emotie te staan; zij rangschikken hunne ontroeringen in een karakteristiek rijtje en waarlijk - af en toe krijgt de hoorder een korte aandoening van hun fletsheid; waar begroeven zij hun sentiment? en hoe maken zij de geluidjes cynisch, dor, koel, en wezenloos als kanarie-muziek?
Hermine Bosetti is geen coloratuur-zangeres in den gewonen zin, want haar stem is wel gaaf, doch hol en oppervlakkig en zij verstaat de echte kunst niet meer gelijk een vroegere generatie, voor wie coloratuur natuurklanken waren. Bosetti heeft ook te veel overgenomen van de soubrette en den café-muzikant. Deze vormen wel een psychologisch raadsel, maar zijn niettemin onuitstaanbaar. Zij spelen even sensitief als de zoogenaamde phraseeringshevel van de automatische piano; hunne concentratie is iets machinaals, de impressies blijven doorloopend, ze zijn juist, zelfs het rubato, de losse melodische beweging, wanneer men met een Hongaarsch temperament te doen heeft, is muzikaal. Wat komt er nog te kort aan een soort van betoovering? zou men vragen. Het kan slechts beschouwd worden als uiting van de meest alledaagsche critiek, waarin alle contact met den geest afwezig is. Alle fondament, dat de ziel vormt en het geestelijk-schoone ontbreekt hier, zoodat dergelijke verschijningen hoogstens boeien als evocatie van iets, dat schooner zijn kon.
De liederen, welke mevrouw Hermine Bosetti voordroeg van Max Reger, waren niet van bijzondere factuur en een beetje hinderlijk. Men doorziet niet vlug of gaarne een acteur, die in zijn instrumentale werken slechts gemaskerde en hinkende tonen aanslaat met de pompeuse leegheid van een clown, en die een reeks van werkjes schrijft, waarin de hypocriete uitdrukking wedijvert met de buitengewone banaliteit der muziek. Welk een parodie op het religieuse sentiment, dat ‘In einem Rosengärtelein’ en ‘Des Kindes Gebet’! Welk een gemis aan cultuur veronderstelt het bovendien bij een componist, die zulke rijmelarijen op muziek zet. Het zijn daarbij nog leelijke Brahms-copietjes, vol declamatie-fouten en verkeerd vers-begrip. Hoe weinig vooruitgang is er te bespeuren bij de hedendaagsche vertegenwoordigers der vocale muziek, welke door den invloed van Richard Wagner en Hugo Wolf geheel andere wetten moest volgen dan die Strauss en Reger zich stellen. - Het zij gezegd, dat Hermine Bosetti deze minderwaardige dingetjes uitnemend vertolkte, al kunnen we hare wijze van voordragen, welke we liefst cynisch noemen, niet hooger waardeeren dan de muziek. Een der liederen ‘Wenn die Linde blüht’ is gebisseerd.
Er is wellicht nooit, zoolang de menschen zich met kunst bezig houden, een componist geweest, waarvan eene première met zooveel spanning tegemoet wordt gezien als van Richard Strauss. In Stuttgart wacht weer een schouwburg journalisten op het nieuwe tooneelwerk van Hugo von Hofmannsthal ‘Ariadne auf Naxos’ dat met muziek van Strauss en scène gaat den vijf en twintigsten dezer. Een schouwburg journalisten, die naar de vier windstreken zullen telegrapheeren wat zij er over denken; men zal toestemmen, dunkt ons, dat nog nooit als in deze ‘individualistische’ tijden, waarvan men beweert, dat kunst en menigte in geenerlei verband met elkaar staan, een meester zoo willoos en onmachtig aan de menigte is overgeleverd. Nu is Richard Strauss niet de kunstenaar, bij wien dat te betreuren valt, wijl men wel weet, dat hij heelhuids dat nieuwerwetsche ostracisme zal ondergaan. Hij staat te midden van dat massa-leven en beschouwt het met futurische oogen, als een complex van sensaties en voorwerpen, welke weergegeven en geanalyseerd moeten worden. Dat deze methode bezijden de groote en ware kunst valt wil men voorloopig nog niet inzien en ‘Till Eulenspiegels lustige Streiche’ kregen onder Mengelbergs leiding van l.l. Zondag hun gerenomeerde succes. Het programmatisch gedicht geeft een reeks indrukken, van welke de een den ander verdringt tot aan het einde en gemoedelijk voor elkaar plaats maken, zoodat er bij het slot niets overblijft dan een flauwe herinnering van groteske effecten. Deze kunst behoort tot hetzelfde genre als de boven omschreven van Hermine Bosetti. Er is inspiratie in ‘Till Eulenspiegel’ en men mag dit stuk niet veroordeelen als virtuoos en machinaal hersenwerk. Maar wederom is het de negatie van de ziel en van den geest, welke we deze muziek verwijten; de inspiratie van Richard Strauss is het uitvloeisel van enkel lichamelijke physieke werkingen. Dit staat in 't nauwste verband met de
emancipatie der machine in de muzikale kunst. Men is hierin zoo vergevorderd en zoo gewend, dat Arthur Nikisch onlangs het piano-concert met orchest-begeleiding van Grieg durfde dirigeeren te Londen en den pianist verving door een automatisch instrument.