[R. Müller-Hartmann Variationen und Fuge, Hendrik C. van Oort, bas, in werken van Mozart, Wolf en Loewe o.l.v. Cornelis Dopper] (Concertgebouw)
Het geheugen is weer verrijkt met een nieuwen Duitschen componist. Er is weinig wat een zoo desolaten indruk maakt als de catalogus van een ondernemende uitgeversfirma, doch per slot blijkt de muziek 't treurigst. Welk een moeilijke opgave om de kunst te midden van leven te plaatsen, gelijk Mahler deed, of haar te roepen van de uiterste grenzen als Debussy doet! De heer R. Müller-Hartmann (de nieuwe componist) verstond 't een noch 't ander, maar wat kan de term ‘Variationen und Fuge’ met het leven te maken hebben? Het is een van de vormen voor kamer-muziek, welke door de neoclassicisten is overgeplant naar de concertzaal, op dezelfde wijze als zij de symphonie min of meer verminkt hebben door bijmenging van stijl-miniaturen, welke slechts eigen waren aan de sonate, tegelijkertijd vergetend, dat de individualistische toon, welke variatie, sonate en dergelijke altijd weerkaatsen, niet genoeg trillingen geeft om door een menigte niet gehoord te worden. Een compositie van variaties is dus immer abstract, levenloos werk of begrensd en bestemd voor een thee-avond. Tenzij men van den auteur vergt, dat hij zijn thema zet in het kader van een heelal, zooals Berlioz bijvoorbeeld zijn Phantastische symphonie, welke eigenlijk niet meer is dan een gigantisch Rondo. Maar wat zou R. Müller-Hartmann daarvan terecht gebracht hebben!
Duitschland dat reeds meer dan honderd jaar philosophie exporteert, heeft daar sinds eenige decenniën ook zijne muziek bij gevoegd en hoewel er nooit zoo talrijke muzieken mogelijk zullen zijn als wijsgeerige stelsels, begint er in de toonkunst een belangrijk veelvoud te heerschen. Nederland is een zeer willig afzetgebied voor ieder soort van Duitsche muziek en voor den slechtsten eclectiker. Het schijnt wel dat R. Müller-Hartmann iedere variatie in een afzonderlijken stijl heeft willen componeeren, waarin Richard Wagner, Strauss en Johannes Brahms, alle drie haast even hevige antagonisten, vertegenwoordigd waren, en wanneer Cornelis Dopper, die de noviteit invoerde, den staart niet gecoupeerd had van het ‘bijzonder trage reptiel, dan had de Fuge of J.S. Bach of Max Reger gekinematographeerd. Het staat goed voor een leeraar in de theorie en voor een musicograaph, in welke hoedanigheden de heer R. Müller-Hartmann werkzaam is, vele stijlen te kennen, maar niet voor een componist, ze te willen beoefenen; vooral wanneer men het onnoozel doet. Want bij R. Müller-Hartmann raakt immer het weinig schuchter procédétje in het licht van zijn polychromen schijnwerper; zijn oer-idée is een climax, het werk is nauwlijks begonnen of men staat voor een climax, den climax, waaraan de meeste Duitschers onafwendbaar lijden. De rest is een soort van polyphonie en een soort van slagwerk-emancipatie, van welke ons eenige indrukken bijbleven. Ware de heer Müller geen leeraar in de theorie, dan zouden we zijne techniek in die opzichten liefst ondeskundig noemen; want nooit troffen we smakeloozer behandeling van groote trom, triangel en bekkens; en terwijl de imitatorische stijl altijd ten doel behoort te hebben het melodische en expressieve element te vermeerderen, brengt hij in deze variaties slechts verslapping en monotonie te weeg. Wij slaken nogmaals de verzuchting: moge spoedig de middelmatige Fransche composities een
bres vinden in onzen academischen muur en even welwillend ontvangen worden; ze zijn altijd tienmaal interessanter dan de Duitsche, die niet scherp genoeg en te partijdig beoordeeld worden.
De zaal was stampvol, maar slechts even brak het enthousiasme los na 't bekende Largo van Händel, waarmee harpiste en violist (mevr. Fischer en Zimmermann) succes behaalden. De heer Hendrik C. van Oort, die enkele solonummers zong, scheen zijn auditorium niet te kunnen meesleepen. Het verwondert ons niet, daar deze zanger een goede stem bezit doch een slechte methode van reproductie volgt. Deze zoekt het sentiment en de karakteristieke betoning doch raakte op een zijweg en staat dichter bij de affectatie dan bij de ware voordracht. Waaraan dit is toe te schrijven, valt niet te zeggen. Het is een onbeduidend iets. Dikwijls hoorden we een straatzanger met erbarmelijke stem, doch die zoo diep opwelde uit de ziel dat we den klank langs ons voelden sidderen. Dit nu kan de heer Van Oort ons niet geven, doch we zullen hem daarom niet minder achten dan een straatzanger, omdat het een onbeduidend iets geldt, dat men heeft of niet heeft.
Het programma van den solist had boeiend kunnen zijn, wijl het met zorg gekozen was: een Concert-aria van Mozart, Prometheus van Hugo Wolf en Archibald Douglas van Carl Loewe. Van dezen stond ons Prometheus 't naast; de compositie is eigenlijk een breed-opgezet recitatief volgens de princiepen van Richard Wagner en toont aan dat men ook in Wagneriaanschen stijl meesterwerken kan maken. De concert-aria van Mozart (O Freund, was mich ergriffen) had meer in de traditie gezongen moeten worden: schoon geluid, melodieus rythme en muzikale dramatiek, geen theatrale dramatiek, welke begrippen zeer dikwijls verward werden.