[Bach Brandenburgs concert nr 6 (noviteit), Beethoven Pianoconcert nr 5 (solist Catharine van Lockhorst), Tschaikowsky Symfonie nr 5 o.l.v. Willem Mengelberg] (Concertgebouw)
Wanneer men van het beginsel uitgaat ‘l'enivrante illusion, que ce qui exalte l'âme est nécessairement une vérité’ gelijk Maurice Barrès zegt, dan zal men bij veel werken van Bach niet verder komen dan een koele waardeering van zijn technische meesterschap, omdat Bach zich niet altijd ten doel stelde de ziel te verheffen. En vooral, wanneer men, gelijk wij, een tijd liefhebben en eene kunst vereeren, welke in wezen en bedoeling hoog uitsteekt boven die van den Leipziger meester - dat is onmiskenbaar -, wanneer men gevangen zit in eene traditie welke elk atoom der hersens omstrengelt, en met iedere verliefde van het hart overeenstemt, dan valt het nog moeilijker alles wat Bach ontwierp te bewonderen.
We schreven 't pas onlangs, dat zoo machtige en langdurige emanatie van één geest op zichzelf een eerbiedwaardig teeken is; verder kunnen we niet gaan en de oorzaak daarvan ligt niet in Bachs naïeveteit, zijn simpele factuur, de afwezigheid van effect-middelen, het primitieve, doch een volslagen gemis bij ons aan affiniteit met deze rythmen en melodieën, eene affiniteit, welke we ondanks vele pogingen niet in 't leven konden roepen Ik versta bij iederen regel van de Près, Orl. Lasso en Palestrina het quoniam magnificasti der oude, doode kunst en ken hare zielsvermeerderende ontroering genoeg om haar verdwijning te betreuren; dit aanvoelingsvermogen blijft weg bij Bach, enkele zijner voortreffelijkste werken uitgezonderd.
Een Brandenburgsch Concert (in bes gr.) dat Mengelberg Donderdag gaf als noviteit had een zekere aantrekkelijkheid door de orchestratie: de eerste en tweede violen waren gesupprimeerd, er traden geen blazers op noch slagwerk, zoodat Bach zich beperkte tot de alt-violen, violoncellen en contrabassen. Als Berlioz in de eerste acte van zijn Troyanen de violen langen tijd laat zwijgen, dan begrijpt men daarvan de strekking, als Méhul in zijn opera Uthal, een Ossiaansch gedicht, de 1e en 2de violen schrapt, dan weet ieder dat dit geschiedt ter wille van een donkerder, droeviger kleur; maar in deze compositie van Bach mist men een dergelijke motiveering en den indruk; er wordt vroolijke muziek gemaakt, d.w.z. levendig bewogen, bij een somber coloriet en men kan zich hier niet verheugen over warm licht; zelfs Bachs zeer gebruikelijke groepeering van clair-obscur, waarin men trouwens nooit de verfijning bespeurt van een Palestrina of de goddelijke mildheid van een sequenzen-componist (wel te verstaan de Latijnsche sequens) ook dat gebrekkige clair-obscur merkt men nauwelijks in het Brandenburgsch concert. Het adagio is vlotter, minder gedragen, minder contemplatief en wijd, dan Bach ze gewoonlijk schrijft en in 't laatste deel wordt de eentonig schrijdende continuo der bassen zoo fascineerend en soporatief, dat men zelfs niet meer naar 't einde verlangt. We willen echter blij zijn met de blijde hoorders en terwille van de twee alt-solisten instemmen met het applaus; het waren Meerloo en zijn linker buurman, die ze uitvoerden en de vele effecten ten gehoore brachten, welke men in de moderne muziek niet meer aantreft, gelijk 't geval is met veel interessante détails in den techniek van Bach.
Het kenmerkt Mengelberg's programma's van dit seizoen, dat zij weinig gehouden zijn in den meer en meer gebruikelijken ‘stijl’; want daarin begon een soort van Liberty-mode te heerschen; zachte overgangen en vooral geen schokken voor het gevoelige, smaakvolle publiek. Die afwijking moge weinig harmonieëeren met de overige prestaties van den dirigent, we zien ze niettemin gaarne en na Bach hoorden we met evenveel genoegen Beethovens vijfde piano-concert als Tschaikowsky's vijfde symphonie.
Toen Beethoven van Spontini's werken zei dat de auteur zeer goed krijgshaftige muziek wist te schrijven, moet in die uitlating eene levendige sympathie gescholen hebben. Is dit vijfde klavierconcert, en vooral het eerste deel, niet een echt martiaal stuk? Welk een romantische verbeeldingen in deze marsch-melodieën! We zagen het 't vorig jaar nog spelen door Alfred Cortot, den genialen Franschman, wiens heele kunst is gebaseerd op een sensitieve, elastische rythmiek.
En hoeveel protesten er mogen klinken uit Duitschland tegen de Beethoven-opvattingen der Franschen, we houden 't er voor, dat dezen, wier Beethoven-vereering dagteekent van Habeneck, die Berlioz' eerste enthousiasme voor den meester wakker sloeg, door een bijna ononderbroken cultuur dichter staan bij de zuiver Latijnsche psyche van den voltooier der symphonie, dan de Duitschers, wier uitoefenende kunstenaars evenzeer als de scheppende geleden hebben door de opkomst en den invloed van een contrasteerend princiep, dat gedurende de laatste halve eeuw een bijna onbeperkte macht verkreeg door Brahms en diens propagandisten.
Dit vijfde piano-concert verlangt een klaren toon en klaar accent; het moet fonkelen en phantastisch kleuren als de uittocht van een vroegere compagnie, de rythmiek sterk en gevoelig zijn als de roffel van een aantal tamboers. Hoe magnifiek zouden zich die thema's en de doorvoeringen laten nuanceeren! Het is een conceptie van zoo breede afwisseling in verre, zachte echo's en sterke triumph-stooten, als Beethoven zelden gemaakt heeft.
Mejuffrouw Catharine van Lockhorst heeft dit concert met evenveel succes voorgedragen als Raoul Pugno 't zou gedaan hebben; misschien wat nerveus en te mollig naar onze meening, doch met buitengewonen bijval. Toen kwam de vijfde symphonie van Tschaikowsky, den componist, die Mengelberg altijd inspireert tot zijn merkwaardigste uitingen als dirigent-virtuoos en zijn publiek altijd in verrukking brengt.
Er is waarschijnlijk wel analogie tusschen de levensvreugde van een Tschaikowsky en Mengelberg, overeenkomst in de ongetemperde kracht en sentimentaliteit van die twee natuurmenschen, maar dit zijn vragen, welke men later beter kan stellen en beantwoorden. Tschaikowsky had geniale qualiteiten doch is door een of ander psychisch defect niet in intieme aanraking kunnen komen met de traditie van de ware schoonheid. Hij begaat minder buitensporigheden dan Berlioz en blijft toch veel onharmonieuser dan deze; met het fijne gevoel kreeg hij niet het geringste contact.
Nooit zou Berlioz een expressief en pregnant hoofdthema hebben laten verminken, gelijk Tschaikowsky het in 't Andante en de ‘Valse’ doet door de wild-schetterende koper-blazers; dit is 't smadelijk sarcasme en de verkleumende ironie, de liefdelooze spot, welke men tegenwoordig te veel ontmoet bij Richard Strauss. Maar ook zonder zulke stuitende digressies zou dat werk niet schoon mogen heeten, want in den détail-arbeid van zijne composities is Tschaikowsky altijd zeer onvoldoende. Hij dankt het zijn slavisch temperament, dat hij muziek schreef, tegenover welke men zich niet vijandig of afkeerig behoeft te stellen; hij vervoert niet, doch verveelt ook niet, en voor sommigen is hij zelfs een bron van physieke energie: wederom gelijk Richard Strauss.
Een enkele maal schrijft hij wel grandiose dingen: het tweede hoofdthema b.v. uit de finale dezer vijfde; het monotone gedruisch der begeleidende instrumenten doet me immer denken aan de stampende machines eener fabriek en het ontembare dreunen, waardoor het werkvolk dikwijls een melodie zingt: zoo galmt dat thema over het star-levendige rythme heen zonder er verband mee te vinden; het is meesleepend-ruw, groot, maar onbeschrijflijk somber van toon, er ligt iets waanzinnigs over.
Wanneer Tschaikowsky zijne symphonie werkelijk een grondidee had gegeven in plaats van een schijnbaar grondidee, want méér beteekent zijn leid-motief niet, dan zou hij die phase zoo mogelijk hebben uitgewerkt tot dat toppunt van fatalisme, verstarring en dood, dat enkele naturalistische schrijvers goed maar weerzinwekkend uitbeeldden.
Van dien kant bezien lijkt 't gelukkig dat de componist 't beter vindt zijn leid-motief victorieus te laten schateren door het koper, hoe jammer dat 't een gestrekten draf wordt zonder statigheid en dat hij slechts twee trompetten aanwendt, inplaats van vier b.v., waardoor het koper immer schraal klinkt in een langdurig fortissimo. Maar wat d'Indy tot zijn teleurstelling miste in de hedendaagsche symphonie: de vreugdevolle bekroning, dat bezit tenminste deze vijfde van Tschaikowsky en laten we er ondanks de gebreken tevreden mee zijn: misschien komt over vijftig jaar de goede muziek aan de beurt.