[Franck Symphonie en Bruckner Symfonie nr 4 – tevens terugblik op het concert van donderdag 3 oktober (Schubert Symfonie nr 4, Vitali/Diepenbrock Chaconne (solist Louis Zimmermann) beide o.l.v. Evert Cornelis] (Concertgebouw)
De symphonie van Franck en Anton Bruckner's Romantische teekenen de twee laatste concerten, welke onder leiding stonden van Evert Cornelis. Het schijnt ons een merkwaardig begin van den dirigent en kan ten minste van deze zijde een belangrijken winter voorspellen, want het zal ons niet verwonderen als Cornelis, wiens artistieke ontwikkelingsgang gedurende de laatste maanden niet stil stond en zelfs geheel en al van uitzicht veranderd blijkt, naar ons dunkt, ook zijn répertoire in een oorspronkelijke en nieuwe richting heeft uitgebreid. Het moge zoo zijn, daar er op verschillend gebied nog veel braak ligt.
Bruckner's Romantische is dus herhaald en dit zal niemand overbodig lijken. Er zijn zestien jaren verloopen sinds hij stierf en zijn kunst maakte in dien tijd geen enkele verovering, allerminst in ons land. Een van zijn bewonderaars heeft gezegd: ‘dass all die überschwänglichen Lobespsalmisten des Komponisten Brahms in den Augen der Nadewelt einmal recht lächerlich erscheinen werden’, - Herbeck, die gedurende twintig jaar aan 't hoofd stond van het muzikale leven van Weenen - maar wat annonceeren Brahms' uitgevers en ook zijn ernstig-willende vereerders, zie b.v. het artikel van dr. F. Wirth over het Nederlandsche volkslied, in het Maandblad ‘Caecilia’, - als reclame? Dat Brahms recorden begint te slaan en dat het aantal uitvoeringen zijner werken die van Beethoven reeds overtreft!
Het is geen verschijnsel om mede te lachen. Men noemt Bruckner dikwijls een Wagner-epigoon, maar waarom hebben alle Wagner-epigonen, zouden wij willen vragen, gezegevierd over hun publiek, behalve Bruckner? Men verwijt Bruckner zijn drang naar glans en massale klankstortingen, maar waarom vindt hij dan geen plaats in de tegenwoordige wereld, vooral de Duitsche, waar ‘glans’ en klankvolumen een overdreven mode zijn geworden? Men zegt dat Bruckner ingewikkeld schrijft, dat hij fragmentarisch componeert, maar is ‘polyphonie’ niet een zeer gemeenzaam woord voor den hedendaagschen componist en den hoorder? Wat is er op de meeste tegenwoordige composities beter van toepassing dan de qualificatie ‘fragmentarisch’? Bruckner zou dus alle hoedanigheden bezitten van de componisten dezer eeuw - die men toejuicht - zonder begrepen te worden?
Er moet een andere oorzaak bestaan, waarom men dezen grooten kunstenaar verwaarloost. Hij leefde immers met een gloeiende fantazie?? Bezat hij niet een rijkdom van melodieën? Arbeidde hij niet jaren lang aan één symphonie, totdat ieder détail zoo volmaakt mogelijk was? Klinkt zijn orchest niet in vele, zeer intense en sensitieve timbres? Was hij niet een mensch met een hart, een heroieke en kinderlijke natuur?
Misschien wilde hij meer geven dan de tijd verlangt en misschien bereikte hij dat. Herinner u dat men weinig staatsie ontmoet in deze dagen, weinig innerlijkheid, weinig concentratie, en dat ‘mystiek’ een journalistenterm is geworden. De hoorder zal ook wel gemerkt hebben dat de polyphonie van Bruckner een geheel andere techniek verbergt dan die van Richard Strauss of Reger. Hoe dikwijls laat Bruckner o.a. een nieuw thema niet opzetten door ondergeschikte instrumenten - zoo klinken ze inderdaad nog bij de modernste auteurs - b.v. tweede violen of alten, terwijl de eerste violen een contrapunt spelen! Dit is waaghalzerij voor de twintigste-eeuwers, die de essentieele polyphonie sinds lang ontwend zijn en zich sinds lang behelpen met surrogaten.
Wil men van diepzinnigheid spreken, men vindt ze bij Bruckner. Wij kennen geen enkele finale van een compositie, die dagteekent na het verval der middeleeuwsche contrapuntiek, welke zoo intellectueel in den hoogsten graad is opgebouwd, als 't laatste deel van de Romantische symphonie. En werkelijk moeten er eenige audities over heen gaan voor dat men die verstrengeling van melodieën - als men de partituur niet bestudeert - voldoende doorziet. Het schijnt ons eveneens toe dat er in de finale een ontzaglijke macht, een oerkracht woelt; de rythmiek klinkt overal jong en klopt, ze deint en wisselt gestadig, als golven, ze groeit in allerlei contrasten, zij bereikt een geweld, dat onweerstaanbaar is.
Om een blik te geven in de orginaliteit van Bruckner: wijs ons een unisono aan, welke zoo ontzagwekkend en plastisch wordt uitgezongen als het bronzen hoofdthema van dat laatste deel, of andere passages, waar het gansche orchest vibreert in één meesleependen geluidstroom! Er bestaat niets indrukwekkenders dan die bewogen trillende gezangen eener volle menigte en men vindt ze alleen bij Bruckner.
De lotgevallen van César Franck en Bruckner en verschillende hunner karaktertrekken gelijken elkaar in menig opzicht. Beider kunst kwam ontijdig in de wereld, want Franck was niet op zijn plaats in het Parijs der Gounod's en Offenbach's, Bruckner niet in het Weenen van Hanslick, Brahms en hun journalistieken aanhang. Beiden waren organisten. Beiden hebben zich met voorbedachten rade willen stellen onder de autoriteit van een meester: toen Franck voornemens was zijn strijkkwartet te gaan componeeren - het werd zijn markantste en volmaaktste werk - vond d'Indy de kwartetten van Beethoven, Schumann en Brahms op zijn piano! Bruckner van zijn kant heeft zich zooveel mogelijk willen assimileeren met Wagner, hoewel hem dit nooit gelukt is. En beiden zijn ondanks deze nederige onderdanigheid, welke de vuurproef beteekent voor een sterke individualiteit, een der meest geaccentueerde figuren geworden der vorige eeuw. Franck heeft nooit een maat geschreven, welke Brahms in de gedachte roept, Bruckner heeft het nooit kunnen brengen tot Wagneriaan.
Doch wanneer de geschiedenis dezelfde richting houdt, welke zij ging vanaf Franck's dood, dan zal Bruckner ten slotte een grooteren invloed uitoefenen op de muzikale kunst dan zijn Fransche tijdgenoot. Franck's wezen stak te diep in de klassieke atmospheer; hij behield de formules, doch wijzigde hen; Bruckner schiep de moderne symphonie. In Frankrijk heerschte Chabrier over het jongere geslacht, voordat Franck erkend was als componist, de geheele impressionistische school wier hoofd Debussy is, volgt een afwijkende en bijzondere lijn. Ware Vincent d'Indy niet gekomen - en zijn Schola Cantorum - als paladijn, wie weet of de meester niet gesneuveld zou liggen in de vijandelijke levensuitingen. Tot nu toe is hij nog niet ‘erkend’ in Duitschland, dat waant kunstenaars genoeg te tellen op eigen bodem. Franck blijft ontbreken, wat Anton Bruckner onmiddellijk en onverwacht vond: een voortzetter. Het viel ons meer op dan ooit - wellicht wilde Evert Cornelis het onderstreepen - hoevele elementen, die Mahler vormden, in Bruckner reeds aanwezig waren; zoowel de gigantische opzet, de jubel, de kracht, als het teere licht, de naïeve melodie en de polyphonie. Maar alle klassicistische trek, de academische gewoonte, waarvan Bruckner niet altijd vrij bleef verdween in Mahler's oeuvre.
Over Evert Cornelis' wijze van dirigeeren, welke tegenwoordig in 't teeken staat van het Rubato en over zijn opvattingen, schrijven wij later nader. Zijn directie verkreeg iets opbruischends en tegelijk onduidelijks, waardoor het werk wint aan beweging en warmte doch verliest aan klaarheid, daar zijn orchest er nog niet aan gewend is. Het zal hoofdzaak voor hem worden, het accurate met het temperamentvolle te vereenigen.
Naar aanleiding van de Vierde Symphonie van Schubert, welke Donderdag voor de eerste maal hier is uitgevoerd, kunnen wij kort zijn. Het is wat men tegenwoordig een convervatorium-symphonie noemt en kreeg dus een belangrijk succes. Franz Schubert had als kunstenaar nauwelijks een jeugd en men kan moeilijk spreken van een jeugdwerk. Een aantal zijner liederen zijn van ouderen datum dan deze symphonie, zijn rijker aan muziek, psyche en kennis, de bedoelde compositie is daarom waarschijnlijk niet meer dan een oefenwerk in den symphonischen vorm; het is gladde, conventioneele muziek, zonder treffende expressie, en waarbij men 't allerminst begrijpt hoe Schubert er toe kwam haar den bijtitel van ‘Tragische’ te geven.
Zondagmiddag speelde de heer Louis Zimmermann de bekende Chaconne van Vitali; het stuk is voor orchest gearrangeerd door Alphons Diepenbrock, die op geheel eigen aardige wijze partij heeft getrokken van 2 Engelsche hoorns en 2 bazuinen; vooral de bazuinen, voortdurend piano aangewend, gaven de orchestratie iets zeer wijds en hoogs, een ver geruisch.