[Herhaling van Regers Symphonischer Prolog en de Lustspiel-ouverture gecombineerd met Brahms Symfonie nr 1 o.l.v. Willem Mengelberg] (Concertgebouw)
De werken van Max Reger, die in het nummer van Zaterdag besproken zijn, waren bij de jongste uitvoering in een evenwichtiger milieu: de Lustspiel-ouverture, de Proloog en de eerste symphonie van Brahms vormen een gelijkzijdigen driehoek. Reger schrijft wat dionysischer, gelijk men dat tegenwoordig noemt, wanneer een slecht componist groote-trom en bekkens gebruikt bij zwaarwichtige muziek, Brahms predikt zijn academisme en zwartgalligheid met minder lawaai. Maar welk een sympathie tusschen den marktschreeuwer en den bescheiden souffleur, die tegen zoo geniale meesters front maakte! We hoorden alle drie de werken en veel is ons duidelijk geworden. Er zijn immers dagen, dat elke toegang der ziel open staat voor muziek, dat men alle geluid tegemoet ijlt.
Welk een tegenstelling!
We wenschen de hoorders geluk, die zulke werken als de Lustspiel-ouverture en de Proloog kunnen huldigen. Zij blakeren zonder twijfel voor een ideaal en met veel eenvoud des harten. Ze geven alle gebreken van de composities grif toe en applaudisseeren de weinige prijzenswaardige eigenschappen. Welk een gunstig teeken! Want hoevele ware kunstenaars, die in een tijd moesten leven, toen ‘ideaal’ nog niet zoo populair was, toen men nog niet sprak van mystiek en extase, alsof ieder die dagelijks ontvangt in de brievenbus, hoevele ware kunstenaars zal men in de toekomst gelukkig kunnen maken met die liefdevolle goedwilligheid.
Hoe jammer, dat Schumann heeft gekwijnd achter een potje bier. Heeft hij gemeend, dat de muziek den slechten weg op raakte? De dingen hebben onverwachte wendingen genomen: Brahms telt meer epigonen dan Berlioz en Wagner samen. En wanneer de koers der neo-klassicisten op eenzelfde hoogte blijft, dan zal deze school haar eerste vreugdelied mogen aanheffen binnen korten tijd. Het eerste vreugde-lied. Want dat is daar nog niet gezongen tot heden. Durfde Brahms dat breed-geïntoneerde, blijde thema der finale zijner eerste symphonie, jubelend doorvoeren? Neen. De trompetten komen niet verder dan de eerste maat. En hoe gaarne zou ik Brahms bewonderen, wanneer hem die worp gelukt was.
Reger is niet meegevallen bij die tweede auditie. Wat den eersten keer niet geheel en al doorzichtig was, werd het den volgenden en toen restte er weinig belangrijks. We roemden de behandeling der hoorns en inderdaad, in den beginne klinkt dat fraai, het is een effect; maar hoe dikwijls herhaalt hij dit? We hebben zelfs getwijfeld aan het intellect van dezen componist, dat men gauw veronderstelt bij iemand, die geroemd wordt polyphonist te zijn: zoo star, hardnekkig en onbeweeglijk blijkt deze geest, zoo maniak in het cajoleeren van één thema en één kleur. Wat is dat alles zwaar, zwaar! Wanneer het hoofdthema is ingezet, dan raakt de componist het niet meer los, uitgezonderd eenige passages, waar de instrumenten nietszeggende en klankdorre toonladders met elkaar kruisen. En was de lange en gerepte conceptie niet verdeeld in minstens vijf-en-twintig brokken en brokjes (hetgeen 't luisteren buitengewoon bemoeilijkt), men zou misschien uit die zeer systematische doorvoering, waarvoor geen enkele banaliteit, geen enkele tautologie (als 't motief maar een seconde hooger is gerepeteerd......), geen enkele schoolschheid wordt teruggeschrikt, een fuge kunnen lezen. Geen enkele melodie geeft hij of hij geeft ook de meest voor 't grijpen liggende phases, en geen enkele dier phases of ze keert twee-driemaal weinig of onveranderd terug. Er heerscht in dezen proloog en in de Lustspiel-ouverture een zoo verbijsterende geesteloosheid, een zoo erbarmelijke onmacht, dat men niet weet of men degenen, die dezen auteur passeeren als kunstenaar en als man der toekomst narrig zal noemen of onmuzikaal. Inderdaad, laten ze eens wat muziek leeren! Dat ze hunne belangstelling eens wat verder rekken dan de ‘Harmonie-lehre’, waarop deze geheele Reger is gebaseerd. Stercus pretiosum! Hoe weinig origineels (of zelfs maar frappants) vindt men in zijne rythmiek! Hoe weinig innigheid, kracht, expressie, gevoel, plastiek, hoe weinig weelde, schoonheid, sterkte of zachte taal, hoe weinig betoovering kortom,
vindt men in Regers melodiek! Vergelijk dat eens met César Franck, met Anton Bruckner over wier ‘zieleleven’ of ‘innigst zieleleven’ (een uitdrukking, die tegenwoordig meer gebruikt wordt dan in de groote dagen van Beethoven) nog niet zooveel woorden verspild zijn als over Max Reger, die nog toonen moet, dat hij iets meer kent dan wat rudimentaire geometrie.
Een geniale geest als Goethe heeft er zich voor geschaamd, levenslang naar bronnen te zoeken om zijn eigen schatten te vermeerderen. Men moest zulke handelwijze in Duitschland liever volgen dan hoovaardig verwerpen. Alles wat Max Reger ons aanbiedt als nieuwigheden en experiment is in Frankrijk reeds lang verwezenlijkt, verfijnd, voltooid en ontwikkeld. Regers partituur klinkt barbaarsch naast eene middelmatige Fransche; César Francks harmoniek (hij is al bijna twintig jaar dood!) klinkt melodischer, chromatischer en staat op een veel breeder intellectueelen grondslag. Om van Debussy en anderen te zwijgen.
Gustav Mahler was te naïef voor zijn eeuw, Reger te opgeblazen. Het doet er niet toe; een twintigste eeuwsch publiek kent geen voorkeur, het voelt ‘internationaal’, het bezit weinig karakter, weinig schoonheidssentiment, nog minder hartstocht voor het schoone, het applaudiseert alles, alles. Strauss, Reger, Brahms en alle andere slechte componisten, die gedurende Europa's latijnsche periode, welke we met hart en ziel aanhangen, ondenkbaar en onbestaanbaar waren, bereiken hunne regio en zullen ze wel vermeerderen. Honderden dirigenten (onder wie Mengelberg tot onze spijt) verdedigden ze met eene passie, welke den meesters ontzegd bleef. Wat doet het er toe? ‘Das Firmament blaut ewig, und die Erde wird lange fest stehn und aufblühn im Lenz.’ (Uit Mahlers ‘Lied von der Erde.’)