[E. Jaques-Dalcroze Première Suite de danses, Pierné Ramountcho, Dopper Violoncelconcert (solist Gerard Hekking), Wagenaar Ouverture De getemde feeks, Chabrier Espana o.l.v. Cornelis Dopper] (Concertgebouw)
De muziek bestaat uit een reeks van tafereelen en nu weer zijt ge op een forum, waar de zon brandt, de kleuren schitteren, er is een draaiorgel en een rhetor, dan bij een nekromant, of bij een don Quixote, die phalanxen laat paradeeren, signalen afsteekt, en er is geen enkele kunst waar alle phases van het leven zoo kort maar fel bloeien als in de muziek. Cornelis Dopper had zijn laatste programma gehouden in die zuidelijke forum-stemming, en ten opzichte van zijn (pas-gecomponeerd) violoncel-concert, dat op deze uitvoering zou geïntroduceerd worden, was het goed gezien. Men vindt in Dopper een sterke neiging tot den glans en de vreugden der wereld, een verwantschap met Bredero, Jan Steen, en Teniers, een behoefte aan de populaire doch vermooide vitaliteit, naar welke hij misschien tegen zijn temperament in streeft, maar die reeds dikwijls op gelukkige wijze tot uiting kwam in zijn vroegere werken, we behoeven slechts te herinneren aan de boerenkermis uit zijn tweede symphonie en aan zijn Concertino voor trompet en pauken, voortreffelijke muziek, breed-opgezette genre-kunst, die echter niet zal meesleepen, wanneer men zich te hoog wil nestelen met het intellect.
We raakten eerst tot Dopper na de Première Suite de danses van Jaques-Dalcroze en de Ramountcho-muziek van Pierné; in Dalcroze geest naast weemoedige gracie, veel klaarheid en lichte rythmen, een glanzende orchest-klank en talrijke origineele invallen, bekoorlijke en edele kunst, een voelbare affiniteit met de Italiaansche melodie, een moderne structuur en allerlei nuances. In Pierné een gelukkige copie van het Baskische karakter; Baskische volksliederen, de ouverture is er vol van en de Fandango uitsluitend gebouwd op dat lenige, mannelijke lied, prachtig geinstrumenteerd, veel natuur en weinig inventie, altijd betooverend; die Zuiderlingen zingen enkel uit verrukking zou men zeggen, want in die melodieën klinkt een exaltatie, welke de Gregoriaansche wijzen, waarmee ze veel overeenkomst hebben, soms evenaart. Toen het violoncel-concert van Cornelis Dopper. Het brandde minder en we misten er den juich-toon, de aangeboren groote bezieling; de geest is er minder waakzaam in, het sentiment minder geweldig en schroeiend. Maar dit is eigenlijk het eenige verschil, het plan bleef 't zelfde al ligt het onder een minder warme zone. Men bemerkt overigens, dat de componist meer en meer de Fransche techniek nadert, nog niet in de orchestkleur, welke men gaarne lichtender zag, gevarieerder en bruusker, nog niet geheel en al het sentiment, dat trouwens bij de lyrische passages al belangrijk verschilt met de Duitsche romantiek, waarin Dopper studeerde en een tijdlang gecomponeerd heeft, doch in het tonen-materiaal; hij speelt met de heele-toonscale, met groote-tertsen-rijtjes en al wat daarmee samenhangt, hij bouwt motieven op den tritonus, maar zonder exclusivisme, want de traditioneele harmoniek en de traditioneele melodie verwaarloost of vergeet hij slechts bij tusschenpoozen.
Het werk had veel succes en we zullen dit eer toeschrijven aan zijn voortreffelijke hoedanigheid en aan voelingsmogelijkheden met den Hollandschen smaak dan aan den solist Gerard Hekking; een magnifieken toon, doch niet de hartstocht, het meeleven van de muziek en 't verzinken in 't werk, wat den kunstenaar anders kenmerkt. We hoorden Pablo Casals composities, die weinig met zijn natuur strookten, spelen met een bewonderenswaardige abnegatie, en Hekking zal dit nog moeten leeren. Hij scheen me overigens dezen middag niet in een bijzondere spanning, daar hij noch de lyriek, welke in dit violoneelconcert misschien een te ruim aandeel kreeg, noch de koele en evenwijdige bezonnenheid van Bachs suite voor violoncel-solo, met levendige of opmerkelijke accenten weergaf. Nu is die suite, waar de cello optreedt zonder orkestbegeleiding, geen compositie voor een zaal, die twee duizend hoorders kan bevatten; hare expressie omvangt zulke ruimte niet, evenmin als een symphonie van Stamitz; de componist schreef zoo'n werk voor een kamer-uitvoering en het groeide aan zijn omgeving. Wanneer de kunstenaar daarvan afwijkt, dan zou men hem slechts voor willen stellen de compositie op één been te spelen, zoodat hij zich haaste ten genoegen van zijn auditorium (het beeld is van Goethe!). De stijl van het stuk paste ook weinig bij de ‘Getemde Feeks’ van Johan Wagenaar en ‘Espana’ van Chabrier, en Hekking had daaraan mogen denken; zijn répertoire is uitgebreid genoeg.
We hebben den virtuoos dezen middag echter flageoletten hooren spelen van de wonderlijke zuiverheid, cadenzen (beide in Doppers Concert) welke een meesterlijke vaardigheid eischen, het arpeggiando op zijn instrument had een onbeschrijfbaar streelend timbre, kortom, fragmentarisch hoorden we Hekking zooals we hem herdenken in onze bewondering voor zijn geniaal talent; en de toon van zijn cello verdient niet minder toejuichingen dan een prima-donna. Hij keere spoedig terug; en we hooren hem 't liefst opworstelen tegen het groote zangerige leven, waarvan Chabriers Espana een schoonen weerschijn geeft. Den dirigent Cornelis Dopper onzen dank daarvoor, dat hij dergelijke werken dikwijls op zijn programma's neemt.