[Saint-Saëns Symfonie nr 2, d'Indy Wallenstein-trilogie, Scriabine Symfonie nr 1 o.l.v. Willem Mengelberg] (Concertgebouw)
Onlangs nog was Camille Saint-Saëns in debat met den sterrekundige Flammarion over eene verklaring van het grootte-verschil, dat men bij zon en maan waarneemt, wanneer ze dicht bij den horizon staan. Men wist reeds, dat Saint-Saëns dichter, philosooph, conférencier, archaeoloog, theoreticus, dirigent, pianist, organist, leeraar, de kennissen bezit van Peter Cornelius' Barbier von Bagdad..., het zal dus niemand verrassen, dat ook de astrologie behoort bij deze Proteus-natuur. Die veelzijdigheid is alleszins bewonderenswaardig en zelfs een vereischte voor den mensch, wien het buitengewone slechts door een verbond van afzonderlijke krachten in 't bereik ligt, het is de vraag maar, of Saint-Saëns zijn geestesrichting in de lijn hield van dat buitengewone, volmaakte en onverwachte. Hierover zal men wel mogen oordeelen bij een kunstenaar, die zijn zeven en zeventigste levensjaar binnenkort gaat eindigen.
Het antwoord is ontkennend, want men vindt in Saint-Saëns' leven, zijn oeuvre beschouwende als de essence daarvan, hoegenaamd geen lijn, zelfs niet in de stadia van zijn te behaaglijk en hartstochteloos epicureisme, dat hem in hoofdzaak kenmerkt. Hij heeft niet alleen alle genre's der compositie beoefend, maar ook alle stijlen. Hij dompelde zich onder in elke schoonheidsuiting, welke tot zijn kennis kwam, zonder de onkwetsbaarheid te vinden van Achilles. En nooit heeft hem een instinct, nooit schijnt de affiniteit, met een of ander verschijnsel dezen koelen, doch bovenmate begaafden geest gemagnetiseerd te hebben, want nergens treft men in zijn muziek een beter resultaat dan de gewijzigde reflex van een beginsel; hij zal b.v. Mendelssohn aanvullen door een karakteristieker behandeling der instrumentatie en veelzijdiger schakeering, doch daarentegen de fougue en bruuske klank van Berlioz afdempen en verbleeken, daar hij ze houdt voor geweldenarijen. En dit komt voort uit een verkeerd begrepen en weergegeven Hellenisme, dat voor te velen alleen bestaat uit arithmetica en vorm.
Hierdoor verongelukte zijne tweede Symphonie, die Mengelberg op zijn laatste programma had, reeds bij hare conceptie. Men zegt, dat ‘Espana’ van Chabrier of de ‘Impressions d'Italie’ van Charpentier verminderen in meesleepende bekoorlijkheid, wanneer men ze meermalen zou hooren. Wij gelooven dit niet, want al is de geest hier streelender dan diep, al is de kleur rijker dan de inhoud, hoe zou 't dan Saint-Saëns' tweede symphonie vergaan zijn, waarin noch een streelende, noch diepe geest betoovert, en waarin noch een fascineerend coloriet leeft en welker inhoud op 't eerste gezicht te peilen is, maar die niettemin sinds jaren op de répertoires blijft en, schijnt het, gaarne gehoord wordt! Zij dankt die vitaliteit misschien aan die afwezigheid van gehalte. Er zijn composities, wier psyche en sentiment ondoorgrondelijk en onuitbluschbaar lijkt, er zijn andere, die voorbijgaan als een electrische schok, wier eerste emotie nooit zoo schrijnend terugkeert, en weer andere, wien door zeldzame gelijkmatigheid en evenwicht met de maatschappij een lange belangstelling te beurt valt. Het zijn de intermezzi, die de werken der groote meesters, die de periodes der kunstgeschiedenis scheiden en verbinden, en tot deze moet men ook Saint-Saens' symphonieën rekenen. Men heeft latere schilders verweten, dat zij hun Christus-type lichtvaardiger opvatten dan Leonardo da Vinci, zich kleinere eischen stelden; iets dergelijks stoort bij de kunstenaars uit den tijd van Beethoven. Aangenomen dat zij hetzelfde sentiment hadden gekend als die koninklijke mensch - men mag dit b.v. van Berlioz gelooven - zij kenden niet diezelfde mateloosheid van aspiratie, en vooral hun intellect schoot te kort. Dit is verrassend bij Mendelssohn, Schumann, Saint-Saëns en Brahms, die het intellect kozen tot eersten factor van een kunstwerk. Zij vonden geen nieuwe vormen, hunne architectuur is minder edel en verheven, minder bezonnen en weidsch dan die van
Beethoven, hunne lijnen minder schoon. En nog niemand heeft beweerd, dat zij hem in sentiment evenaren.
Het is lang geleden, dat de Wallen-steintrilogie van Vincent d'Indy in haar geheel werd opgevoerd. Ze boeit niet meer, maar men wil Mengelberg niettemin zijn waardeering uiten voor die daad, wijl het werk van cultuur-historisch belang zal blijven. De symphonie dateert uit zijn jeugd en hij droeg er reeds stukken van mee, toen hij in 1873 Franz Liszt ging opzoeken in Weimar. D'Indy is een latijnsche geest in dit werk, een leerling van César Franck? Bij stukken en brokken, zeer vermaskerd, hier en daar zelfs gansch afwezig in opzichzelf onbeduidende excessen (d.w.z. in verhouding tot den tegenwoordigen oeranionen-stijl), welke Berlioz in zijn meest frenetieke uitbarstingen nog niet begaan had. Ik hoor daar niet enkel den zwaren gang der Duitsche melodie, doch ook den onzangerigen klank van 't Duitsche koper, het Germaansche bazuinen-gehuil, waarvoor de legioenen der Romeinen sidderden. En ik vind er d'Indy niet als den klaren geest, van wien nu geprezen wordt, dat hij struikgewas en boomen heeft gekapt uit het oer-woud van Wagner, om er 't licht door te laten van de Mediterraneesche zon. Maar deze trilogie kan gelden als de alpha van Richard Strauss' programmatische periode, men ontmoet er, de afsluitingen wegdenkend, zijn vorm-schema, men treft er zijn krachts-expansie, zijn te weeke romantiek, maar waarvoor geen ‘Entsagung’ van den auteur zal baten, zijn antithese van overdreven vrouwelijkheid en opgeblazen heldendom, het ontbreken der emotie over de dingen en daarvoor in de plaats kortom den Strauss van Don Juan, en in een tijd, toen hij nog viool-sonates schreef. Er ligt een zekere roem in, dat d'Indy zijne eeuw een aantal jaren vooruit was en in zijn jeugd een werk schreef, dat op vele plaatsen een meesterschap toont over de materie, maar het zou me toch beter schijnen, wanneer men die compositie liet rusten, wier stijl door den kunstenaar reeds kort daarop verloochend is. De hoorders moeten in ieder geval niet denken, dat zij voor
een specimen van Fransche kunst staan. Reeds de keuze van den dichter (Schiller) wijst op toenmalige sympathieën van d'Indy, welke in een Gallischen geest niet zouden gedijen.
Het verschil tusschen Saint-Saëns en d'Indy was te treffend om een harmonischen overgang te kunnen heeten; tusschen Wallenstein en de eerste symphonie van Scriabine is nog een wijdere gaping. Van de analogie, welke men dikwijls constateert bij Fransche en Russische impressionisten, een mysterieuse gelijktijdigheid van verbeelding, welke ook hun litteraire stroomingen samenleidt, vindt men hier geen spoor. Eerst onlangs moet Scriabine tot een soort van Debussysme zijn geraakt, volgens 't zeggen van Duitsche periodieken, welke van dien stijl zeer vreemde begrippen hebben; er werd toen ook vermeld, dat hij met zijn cantate ‘Prometheus’ (zoo ik me niet vergis) een record geslagen had: geen enkele partituur was tot dusverre zoo gegroeid in 't verticale, een opeenhooping van balken. Scriabine is ook de uitvinder van een licht-klavier; er was namelijk in dien Prometheus sprake van een regenboog en niet de tekstdichter, doch de componist, behoefde die reëele kleuren-nabootsing door middel van toetsen. Een regenboog in de concertzaal! Het klinkt Amerikaansch. En toch is zijne eerste symphonie volstrekt niet extravagant. Zij zou zelfs aangenaam klinken, ware er een beetje minder methode en wat meer sentiment.
Scriabine zit gevangen in het pessimisme, gelijk de meeste Russische kunstenaars, en er is niets zoo lastig te varieeren als 't pessimisme. Ernest Hello heeft een mooie bladzijde geschreven over muziek en droefheid, naar aanleiding van Ambroise Thomas' barbaarschen inval om Hamlet tot opera te verwerken. ‘La musique est expansive, non par accident, mais par nature et même par essence. Son essence est une expansion. A ce point de vue elle présente avec les larmes une magnifique ressemblance (la musique est une expansion, un débordement, un transport. Elle participe de la flamme, elle participe de l'encens et son poids l'attire au ciel. Elle a l'amour pour caractère, et la joie pour patrie, sa tristesse qui est quelque fois immense ne fait exception à cette dernière loi. Les Psaumes de la pénitence peuvent se chanter, parce que la douleur qu'ils expriment se détache sur un immense fond de joie. Leur tristesse implore la joie, la pressent et la produit...’
Nu, wie de Russische somberheid kent, weet dat ze de vreugde niet afsmeekt, noch teweeg brengt. Deze symphonie van Scriabine schijnt me de apologie van een dronken wanhoop. Nevel, nevel en een leeg hart; een levensmoede, die nu en dan een alcoholistisch kabaal maakt. Matte rythmen, matte melodieën, matte constructie. En 't blijft eender, of Savonoff ze dirigeert of Mengelberg, men ontkomt niet aan die donkere impressies. Een bijzondere omstandigheid schijnt het mij, dat de psyche van Brahms hier ook invloed had op Scriabine's methode van componeeren; het is jammer, dat die geest hoe langer hoe meer de muzikale wereld binnendringt, en - 't valt niet te loochenen - verergert bovendien.