Nationaal Muziekcongres - Zitting van Donderdagmiddag
Er zijn teekenen dat de rest der bijeenkomsten een milder verloop zal hebben, men begint vriendelijk te debateeren en incidenten als er in den morgen voorvielen - den heer Belinfante verweet den voorzitter partijdigheid - gebeurden er niet meer. De middag-vergadering opende nog met excuses voor deze hevigheid, daarna nam de heer Daniël de Lange 't woord om te spreken over ‘Muziekonderwijs aan kinderen in verband gebracht met het innerlijk wezen der muzikale kunst’.
Voor een groot deel zijn de stellingen van den heer De Lange reeds bekend; naar men weet houdt hij 't afschaffen van elk instrument - tenzij de stem en desnoods strijk- of blaasinstrumenten - voor de meest vereischte correctie op 't hedendaagsch primair onderwijs. Vooral de piano is van alle kanten aangevallen. Volgens de inzichten van De Lange kan de muzikale opvoeding geregeld worden naar de rangschikking:
1o. Zingen. 2o. Aaneenschakelen van tonen. 3o. Rythme, tweedeelig en driedeelig. 4o. Elementair harmoniseeren. 5o. Componeeren van kleine melodieën. 6o. Begeleidingen bij die invallen.
Wordt deze methode doorgevoerd, dan is het kind op zijn elfde jaar componist en de heer De Lange verklaarde in een nawoord dat er op de muziekschool van Toonkunst, onder leiding van mej. Pijzel, musici zijn van 9 à 10 jaar die reeds kleine composities schrijven. Had hij geweten dat er zooveel werk gemaakt werd op 't muziek-feest van kinder-voordrachten, dan zou hij niet nagelaten hebben dit paedagogisch kunststuk te demonstreeren.
De heer Wouter Hutschenruyter bracht in 't midden dat spreker als voornaamste stelling had aangeduid: ‘De muzikale opvoeding moet dienen om hoorders, niet om herscheppende of zelfscheppende kunstenaartjes te kweeken’ en vroeg, hoe dit te combineeren was met de wonderlijke resultaten. De heer De Lange antwoordde, dat een kind nooit - of bijna nooit - zal zeggen: ‘ik wil componeeren, ik wil componeeren’. Het is dus enkel - voegen wij er bij - een handigheidje, zooals men vlot sommen leert maken en werkwoorden vervoegen.
De thesis ‘om hoorders te kweeken’ prikkelde den heer Spanjaard tot de opmerking, dat dit een goede maatregel mag zijn voor de groote steden, waar muziek genoeg te genieten valt; maar op het platteland, waar de uitvoerenden ontbreken? De Lange is het eens met den heer Spanjaard, doch wijst er op dat een componistje van 10 à 11 jaar nog alle instrumenten kan leeren bespelen.
De heer Wagenar vraagt waarom men de kleintjes niet ook de vijf- en zevendeelige maat zou leeren, welke bij de moderne auteurs zooveel voorkomt. Antwoord: dit kan zonder twijfel zeker geschieden; er werd door twee- en drie-deelige maat slechts een algemeenheid bedoeld.
De heer Belinfante zegt dat er zeker genoeg aandacht gevestigd wordt op het ‘hooren’ maar kan er niet mee instemmen dat de heer De Lange verlangt dat alle uitvoerenden verdwijnen. - Een uiterste consequentie, die te hoekig lijkt!
De heer Boissevain dankt De Lange voor zijn frisch idee en is 't eens met de meening dat er te veel gereproduceerd wordt in onzen tijd, te weinig gehoord (in muzikale beteekenis, let wel!). Hij had echter gaarne den heer De Lange ook een middel zien aanduiden om volwassenen het hooren te leeren.
Daarmee was dit onderwerp ten einde. We hoorden mejuffrouw Marie Berdenis van Berlekom 's morgens reeds zeggen: ‘De heele Dalcroze-methode is gericht op het verstand en wijzen in 't voorbijgaan op het fundament van De Lange's opvattingen, dat sterk rationalistisch geaccentueerd is en dus alleen uitstaande heeft met paedagogie, niet met kunst of schoonheid. We willen echter tegelijk erkennen dat het gevaar dier paedagogie tot heden nog niet bleek, noch voldoende bewezen werd.
Tweede spreker was de heer Joh. Oostveen, over ‘Het spreek- en zangonderwijs aan Kweek- en Normaal-Scholen.’
Stellingen:
I. De eischen voor het vak ‘zingen’ bij het examen L.O. die zich bepalen tot de kennis van de elementaire muziektheorie en de practijk van het zingen geheel buitensluiten, geven geen waarborg voor goed zangonderwijs op de Lagere School. Bij dit examen wordt ‘spreken’ niet genoemd.
II. Op de meeste opleidingsinrichtingen voor onderwijzer(es) is het onderwijs in zingen niet toevertrouwd aan speciale vak-leeraren; wordt dit vak ook wat het aantal lesuren aangaat te veel als bijvak behandeld; komt ‘spreken’ niet op het lesrooster voor.
III. Als gevolg van het onder I en II genoemde is de opleiding voor ‘zingen’ op de opleidingsinrichtingen in doorsnede onvoldoende.
IV. Het is noodzakelijk dat:
a. het zangonderwijs op de opl. inrichtingen wordt toevertrouwd aan speciale zangleeraren;
b. dezen van ‘spreken’ speciale studie hebben gemaakt;
c. ‘spreken’ als afzonderlijk vak wordt ingevoerd.
Bij IVa had men weer kunnen vragen: En op het platteland? een vraag, die tot onze spijt niet gesteld werd.
Bij IVb mag er op gewezen worden dat door litteraire critici - pas nog de heer Rössing in 't ‘Nieuws van den Dag’ - de uitstekendsten zangers een slechte spraak verweten wordt! Zij zouden dus nog niet eens een dragelijk figuur maken bij den onderwijzers-scholen!
De heer Oostveen stelde ook voor den schoolgang niet te beperken tot het noodzakelijke roosteruurtje, doch den kinderen bij elke geschikte gelegenheid een wijsje te doen aanheffen. B.v. bij de behandeling van den Tachtigjarigen oorlog een geuzenlied, etc. De lezer mag dit idee overdenken.
Eenigst debater was de heer Bunk, die van de onbekwaamheid der zangleeraars vertelt en 't lachwekkend voorbeeld aanhaalt van een juffrouw, die op 't examen den toon aan moet geven met een stemvork; zij pakt hem aan, luistert zonder hem aan te slaan en zet hem weg zeggende: ‘hij gaat niet’!
Laatste spreker dezer zitting is de heer Van Anrooy over de ‘Combinatie van symphonie- en harmonie-orchest’.
We kunnen het korte debat, dat geen oplossingen noch nieuwe gezichtspunten bracht passeeren en volstaan met den inhoud der lezing.
Twee Symphonie-orchesten - het Utrechtsche en het Arnhemsche - zijn door omstandigheden gedwongen, 's zomers harmoniemuziek te maken. Groote practische bezwaren:
Terwille van de Harmoniemuziek moet iedere strijker tevens een blaasinstrument kunnen bespelen. Komt er nu een vacature, dan moet de nieuwe functionaris niet alleen een bij-instrument, doch bovendien nog hetzelfde bij-instrument als zijn voorganger bespelen! Melden zich voor een bepaalde violistenplaats twee violisten, waarvan er één slecht en één goed is, doch de goede heeft geen bij-instrument en de slechte wel, dan moet feitelijk de slechte genomen. Zoo regeert de Harmoniemuziek het Symphonieorkest. Het wordt door steeds hooger eischen Symphoniemuziek steeds moeilijker deze combinatie staande te houden. Eenig redmiddel in de toekomst is: Scheiding van winter- en zomer-engagementen.
Ook releveerde de heer Van Anrooy, dat er in de dagbladen wel critieken en dergelijke verschijnen over muziek, doch dat er nooit geschreven wordt over maatschappelijke toestanden in het muziek-leven.