Nederlandsch muziekfeest en nation. muziekcongres
Eerste uitvoering in de kleine zaal van het Concertgebouw
Velen zullen niet geweten hebben, voordat zij deze uitvoering bijwoonden van kamermuziek, dat er zooveel stijlen bestonden. Er bestaan redenen om beschouwingen te houden over het lenige aanpassingsvermogen van den Nederlandschen geest. Het concert was lang en maakte op ons slechts een hypochondrischen indruk: alles miniatuur en van een gering gehalte, uitgenomen de repoductie en viool-sonate van Theo Kreiten, die ons overigens noch als pianist, noch als psychische verschijning meeviel, hoe hooge waardeering we zijn talent en muziek ook toedragen. Doch hierover later.
We zonderen ook uit de eerste helft van het programma, dat bestond uit werken van Catharina van Rennes, gezongen door een kinderkoor, kleintjes en grooten, en door mejuffrouw Hanna Verbena. Hanna Verbena heeft tot onze vreugde allerbelangrijkste vorderingen gemaakt: hare stem is verfijnd, zeer klaar geworden en melodieus, hare opvattingen aesthetischer en artistieker dan vroeger: zij herinnert nergens meer aan 't onrijpe, schoolsche en onmuzikale. In haar genre kan zij een figuur worden.
De geheele séance van Catharina van Rennes was aardig, onderhoudend en zeer harmonieus; de geest der compositie is speelsch en sereen, goedmoedig, eenvoudig, licht en beweeglijk evenals de aard van haar werk, bovendien nog precies en een beetje vierkant, met neigingen tot melodische en rythmische halsstarrigheid, hetgeen natuurlijk daaruit voortvloeit dat hare tekstmuziek zelfs uitsluitend op den dans gebaseerd is, de consequentie van haar streven.
We kunnen niet alles opnoemen, wat haar gracieuse koortje vertolkt heeft. ‘De Schoonste Feestdag’ en ‘Tsamenspraak van de kinderkens met het Kerstkindjen’ vormden de hoofdnummers naast kortere gedichtjes uit de verschillende werken van mejuffrouw van Rennes. De kinderen zijn prachtig geoefend en zongen met een expressie, welke men niet van hen zou verwachten; we vonden ze ten minste nog niet bij andere kinderkoren. De componiste dirigeerde zelf en wist hare leerlingen de rythmiek op allerlei wijze en ongewoon plastisch voor te teekenen!
Een korte pauze. Toen twee liederen van Willem Landré die zijne teksten behandelt als Brahms, evenveel declamatorische fouten schrijft - het was werkelijk verbazingwekkend - als deze, en muziek welke met het vers niets heeft te maken en daarenboven vrij mat blonk. Vervolgens twee liederen van Emile von Brucken Fock, het eerste ‘Drei Tropfen’ krachtiger dan het andere ‘Herbst’, composities welke in het kader van dit programma sterk toeklonken.
‘Herbst’ werd zeer mooi voorgedragen door Anke Schierbeek.
Toen trad het Concertgebouw-sextet op in zijn bekende samenstelling - Evert Cornelis klavier, Klasen fluit, Blanchard hobo, Swager klarinet, De Groen fagot, Tak hoorn - en speelde de Suite van Sem Dresden, welke den vorigen winter ten gehoore werd gebracht. Het is me bij deze reproductie duidelijk geworden dat Dresden een begaafd musicus is, doch het spoor bijster. Er schort meer aan zijne fantasie dan aan zijn intellect, het conceptie-vermogen en de impressionistische macht schijnen hem te ontbreken. Dit is zonderling omdat hij den ouden imitatorischen stijl - het Bach-procédé - en den modernen - zoowel van Franschen als Duitschers - ernstig bestudeerde, wat uit elke pagina zijner suite blijkt. Doch zijn polyphonie is zonder melodischen opbouw en lijnenloos, zijn kakophonie onaandoenlijk en dus geforceerd. Maar dit is ongeveer alles wat men hem verwijten kan. Want wanneer de compositie goed was, dan zou de behandeling der instrumenten ook voldoen.
Verder liederen van Bernard Zweers en Henriette van den Brandeler, zijn leerlinge, op teksten van Boutens. Boutens begint in die sfeer en vogue te komen! Aan welke ondergrondsche strooming of affiniteits-geheimen zou dit toe te schrijven zijn? Een raadsel voor den psycholoog. De illustratie van deze teksten scheen ons bezijden de waarheid. Mevrouw Dora Zweers-de Louw behaalde echter met de hooggelegen en theatrale Invocatio Amoris en anderen een groot succes.
Over Kreiten's viool-sonate dus nader. De rest van het programma geeft geen aanleiding tot bijzondere opmerkingen. Thom. Denijs zong drie liederen van Willem Andriessen, een van Diepenbrock en Zweers. Het Haagsche toonkunst-kwartet met den componist aan den vleugel, speelde 't quintet van Carel Oberstadt. Het programma was overladen - van half acht tot half elf! - en in aanmerking nemende dat er van redelijk hooren noch beoordeelen sprake kon zijn bij Oberstadt's quintet, een werk dat voor ons nieuw is, daar de opmerkzaamheid uitgeput raakte tusschen die tallooze doollichten, zijn we heengegaan. Er komt nog Nederlandsche muziek genoeg!