Gijsbreght van Aemstel (Muziek)
Een nieuw nationaal muziekfeest... breeder opgezet dan 't vorige en langduriger, overvolle programma's, de eminentste vertolkers in 't algemeen, die men zich wenschen kan, groote en kleine composities, muziek van allerlei richtingen, modern, conservatief, neutraal en gemengd, men zou er verdolen als op een wereldtentoonstelling, wanneer de meeste auteurs en executanten hun naam en reputatie niet tot wegwijzer droegen. Want men zal het wel reeds hebben opgemerkt, dat enkel Theo Kreiten voor de pers en het publiek onbekend is.
Laten wij 't evenwel voorloopig een gelukkig teeken achten, dat eene ‘Hymne aan de Schoonheid’ een der hoofdnummers vormt en argwanende bedenkingen niet uiten in den proloog; het moet toegegeven worden, dat de waarlijk grootsche en artistieke ensceneering van deze nationale bloeistorting, die waardeering en tegemoetkoming verdient: men kan immers gerust voorspellen, dat elke reproductie in alle opzichten eerste-rangs zal zijn. Dus aan het uitvoerend comité van dit festival - de heeren Ch. Boissevain, H. Freyer, Bern. van Ogtrop, A.D. Loman Jr., mr. H.H. van den Berg, en de dames mevr. J. Beukers-van Ogtrop, mevr. H. Stikker-Broekens - onvoorwaardelijk dank voor de magnifieke mise en scène.
Wat was Vondel's Gijsbreght van Aemstel wonderlijk en mooi gemetamorphoseerd! - een triomf voor Willem Rooyaards als régisseur en waarschijnlijk ook, doch dat een ander hierover oordeele, voor Rooyaards als speler. In ieder geval, wanneer men bij Vondel zou stuiten op langdradigheden, en dit gevaar loopt men meermalen, dan waren er even fraaie groepeeringen als fijn overwogen détails om de wankelende indrukken te doen herleven. Bij voorbeeld het sterven van Arent, over wien Badeloch haar glanzigen mantel spreidde, welke zeer schoone lijnen teekende; eveneens de standen bij Broeder Peter's gebed en de verschijning van den engel Raphael - transparant in de middel-nis - een pittoreske vondst op zich zelf, verrassend en boeiend; de groep van bisschop Gozewijn en zijne Klarissen, de sierlijke costumeering van Badeloch, die het blauw verrukkelijk wist te ontplooien, de plechtige uittocht naar het reddende schip etc. Ook de décors zijn vindingrijk ontworpen in hun onveranderlijke eenheid: de hooge, gewelfde uitkijk van 't eerste bedrijf wordt in 't tweede kloosterpoort, daarna grachtmuur, in 't derde balkon van Gijsbreght's burcht, in 't vierde absis, waar Gozewijn's altaar staat, met glasschilderingen, later verschijnt er Raphael nog in het zachte licht. Even practisch was het tooneel verdeeld in twee deelen, van welke 't proscenium bestemd was voor de zingende reien. 't Had enkel tot nadeel dat men in de zaal een vrij zware nagalm hoorde - vooral in de eerste bedrijven - wanneer een der acteurs zijn stem een weinig verhief. En dit gebeurt nog al 'n enkelen keer bij Royaards. We houden 't evenwel voor een stoornis, welke zeker vlug te verwijderen is en misschien op een ander tooneel zelfs niet voorkomt.
Wilden we alles beschrijven wat Vondel's tragedie opluisterde en levend maakte, dan geraakten we vooreerst niet tot het muzikale gedeelte. Me dunkt echter dat ik de namen der voornaamste acteurs niet mag weglaten: Royaards als Gijsbreght, geweld, kracht en plastiek! Daan van Ollefen als Willibrord, soms wat te pathetisch in zijn devotie, Co Balfoort als Arent, Van Dalsum als Bode, die den gruwelijken moord verhaalt, Jan Musch als Vosmeer, de spion, later als Raphael, beiden, schijnt me, even goed ingeleefd, Rienk Brouwer als Egmond en Tourniaire als Diederik, mevrouw Royaards-Sandberg, de prachtige en teedere Badeloch. Ten laatste dan Gerard Zalsman als bisschop Gozewijn, gezongen en gesproken. Het verschil in dictie tusschen hem en de beroepsspelers was eigenaardig en opvallend: men zou die van Zalsman muzikaler mogen noemen, zijn rythme en intonatie stond dichter bij het wezen der muziek, het was vloeiender; Zalsman acteerde ook behendig, maar dit nu in vergelijking met de methode der opera-zangers! Rooyaards mag het hem geleerd hebben.
Dit alles wordt geschraagd door de compositie van Diepenbrock: voorspel, reien en finale (melodrama). Als er geen emotie leeft uit de verzen of de actie dan brengt ze de rei, leeft ze wèl dan gaat de klank haar hooger heffen; voor ons was er geen enkele stemming in het drama, die opwoog tegen de sterkere betoovering van de muziek.
Diepenbrock schreef dit werk vroeger voor groot-orchest, een bezetting, welke tooneeluitvoeringen hier te lande tot zeldzaamheden of onmogelijkheden maakt. De instrumentatie is dus bearbeid voor een ensemble, dat de tooneeldirecteuren wegens zijn geringen omvang zullen goedkeuren; het telt een klein strijkorchest, 2 fluiten en hobo's, een Engelsche hoorn, bas-clarinet, drie trompetten, 2 bazuinen, harp en slagwerk: pauken, kleine trom, bekkens, tamtonig origineele samenstelling gelijk men ziet - eene verdienste, welke men op prijs mag stellen. Hoeveel energie ging er verloren bij den last en de langdurigheid van dit arrangement! Ons ware het liever - en wien niet? - zoo Diepenbrock een ander meesterstuk gemaakt had.
Dat de componist zijn beperkt materiaal met absolute vaardigheid behandeld heeft spreekt van zelf; de schakeeringen zijn talloos, onverwacht en meestal nieuw, vooral de behandeling van het strijk-quintet, waarop de overige begeleiding gebaseerd is. Doch wij zouden niet gaarne zeggen, dat Diepenbrock alleen met zijn orchest stemming maakt, noch beslissen waarin dit kunstenaarsgeheim hier schuilt. De groepeering der stemmen, de lyrische exaltatie der melodie, de diepe expressie der thema's, de conceptie, de gang van 't hoofdmotief (b.v. in ‘Wij edelingen blij van geest’ en ‘Waar werd oprechter trouw’, beiden meesterlijk van thematische doorvoering), de verborgen en saamgedrongen gloed... het naspel, dat soms een geheele rei, wier heftige en nooit-gehoorde opjubeling door merg en been klinkt. Welk een onvergelijkelijke inspiraties! Nog de melodie b.v. der solo-violoncel, die het gebed nazingt van Broeder Peter - Pierre Mols - of de ontzaglijk opwaartsche drang, welke het voorspel bezielt en - gelukkig! - Gijsbreght's gerekten monoloog overstroomt met muziek. Want het is klank om door te ruischen in de herinnering, waar men altijd nieuwe schoonheid vindt uit het verstilde geluid.
De eerste spelers van het Concertgebouw-orchest vormden het begeleidingsensemble; zij hadden zich allervoortreffelijkst ingewerkt - zoo niet, dan allen eerbied voor de vlugge intuïtie! - in de partituur. Dit kan ik tot mijn spijt niet zeggen van de solo-zangers en -zangeressen, die de reien gecostumeerd uitvoerden. We bedoelen niet dat er een of ander haperde aan de intonatie -, zelfs niet in de zeer moeilijke a-cappella-rei: ‘Waar werd oprechter trouw’ - of aan den samenzang, doch de onmiddellijke aanvoeling met de muziek was er niet overal, tot schade van sommige passages, en tot schade soms van de conceptie der rei. Muziek als deze moet gerepeteerd worden, zelfs wanneer solo-zangers en solo-zangeressen haar vertolken. Wanneer mevrouw Noordewier-Reddingius eens onverwacht ware verhinderd?? er zou van de sopranen niet veel te recht gekomen zijn, schijnt ons. Bewonderenswaardige stemmen overigens, brillante timbre's. En welk een expressie dikwijls! Welk een opschatering der tenoren:
Smolt liefde zich met ziel
En hart met hart te gader.’
Weer een klacht van het solo-quartet!
‘Zij jammert op de dorre rank
Haar leven langk. Van eenen boom, verdroogd van wortel’
De dirigent Willem Mengelberg doorvoelde alles en schokte het met zijn fel leven. Onvergelijkelijk! Hij heeft voor Diepenbrock's muziek een afzonderlijken stijl: Alles wordt melodie en zang, het rythme en de kracht van den klank wisselen onophoudelijk, dan weer vlug, dan weer langzaam. Rubato zou het meest juiste woord niet zijn; alles zweeft op mysterieuse accenten, beweeglijk, lenig, robuust en elastisch; het is weidsche gedragenheid in alle tempi en wisselend leven in iederen toon, een onuitsprekelijke dynamiek; de effusie van een zeer machtig kunstenaar.
Er is lang geapplaudisseerd na het vierde bedrijf, doch er werd niet gehaald. Royaards kreeg een krans na het vijfde en dankte met Badeloch. Toen de Koninklijke Bezoekers vertrokken waren, met het Wilhelmus, door den vollen schouwburg gezongen, verwelkomd en uitgeleid, kreeg Diepenbrock een ovatie van de blijvende, enthousiaste bezoekers.