[Tuinconcerten o.l.v. Evert Cornelis] (Concertgebouw)
Het waren de eerste tuinconcerten van dezen zomer en in 't begin moeten zij, die gewend zijn het orchest in de zaal te hooren, aan vele afwijkingen wennen. Want het ensemble is uit zijn milieu, in die mate zelfs, dat men mag concludeeren, dat de meeste instrumenten, welke tegenwoordig gebouwd worden, alleen berekend zijn op gesloten ruimten. Bij voorbeeld de pauke, welke op de kiosk meer dan de helft harer sonoriteit verliest, dof en schraal klinkt, zonder vibratie; dan de trompetten, welke men bij zulke uitvoeringen gaarne verwisseld zou zien met cornets à pistons, wier melodieuse schettering in de open lucht bewaard blijft; vervolgens de bekkens, welker résonance niet verder schijnt te trillen dan een twintigtal meters. En het bazuinen-ensemble! Zou men niet zweren, dat het de heterogeenste instrumenten zijn van het orchest, daar zij zich noch met elkaar noch met de anderen willen assimileeren? De taak van den criticus - aangenomen, dat hij komt om te critiseeren - wordt bij die openlucht-concerten dan ook belangrijk vergemakkelijkt. Een draaglijk samenspel in de voordracht van polyphone werken behoort reeds tot de onmogelijkheden, omdat er nog nooit eene kunst zoo onafhankelijk was van acoustiek als de moderne muziek. Evert Cornelis speelde onder andere Wagners Meistersinger-ouverture: Waar moest hij zijne vier hoorns plaatsen? Bij het hout? Bij het koper? Afzonderlijk? Wagner gebruikt ze in elk van deze groepeeringen, en elk van de drie is even onraadzaam in de openlucht en zou om de beurt verwisseld moeten worden. Zoo trof men ook in den ‘Carnaval Romain’ van Berlioz passages, die buitengewoon slecht klonken! Het schijnt, dat 't evenwicht van timbre in een moderne partituur van de kleinste bijkomstigheden afhankelijk is.
Bovendien bestaat nog het gevaar, dat de poëzie der tuinconcerten binnenkort geheel zal verdwijnen in het straatlawaai. Bij de beroemde passages uit de Eroïca, waar de hoorns het hoofdthema - es-groot - inzetten tegen de as der violen, viel een automobiel-hoorn. (Zondagavond waren er werkelijk te veel!) een halve maat te vroeg in (hij stond ongeveer in es!). Wanneer Ries er bij was geweest en hij den componist de opmerking gemaakt had, Beethoven had hem geen oorvijg behoeven te geven, gelijk hij deed bij de eerste repetities der Eroïca, volgens de bekende anecdote.
Men leert overigens bij zulke gelegenheden begrijpen, hoe eminente geesten als Gustav Mahler langzaam er toe komen om het nieuwe leven te verachten met symbolieke teksten:
Im Mondschein auf den Gräbern
hockt eine wildgespenstische Gestalt.
Hört ihr, wie sein Heulen hinausgellt
in den süssen Duft des Lebens!’
Waarlijk! Ten opzichte van poëzie, muziek, schoonheid en dergelijke wordt het leven niet milder en het schijnt wel alsof het de waardigheid en wijding, welke het dag-in dag-uit meer en meer verliest, hoe langer hoe vinniger wil wreken. Wij staan ver af van de dagen, dat de jonge Richard Wagner zijne allereerste Beethoven-verheerlijkingen schreef naar aanleiding van Parijsche tuin-concerten!
Toch hebben deze zomer-uitvoeringen eene groote waarde; zij kunnen gelden als evocaties van vroegere intense stemmingen, welke meestal even hevig wederkeeren. Deze eigenschap schrijven we zelfs toe aan Karl Goldmarks symphonie ‘Ländliche Hochzeit’, waarvan ten minste No. 3, de Serenade, zeer bekoorlijke hoedanigheden telt en mooie, naïeve Boheemsche melodieën, wier verwerking ook geestig mag heeten. Daarentegen zijn de ‘Hochzeitsmarsch’ en de variaties daarop volkomen mislukt; brokkelig, langdradig, kleurloos en zonder conceptie. Het verwondert ons, dat de titel ‘Symphonie’, vooral met betrekking tot dit versneden eerste deel zoo weinig is aangevochten in vergelijking met andere meesterwerken. De hoofdzaak blijft bij de heeren aesthetikers de muzikale inhoud, zou men zeggen; wanneer die maar niet over de gemiddelde schreef gaat!
Doch monochrome en zeer lijdelijke muziek als het ‘Brautlied’ en ‘Im Garten’ of ‘Tanz’ is verkieslijker dan de Cortèges en ballet-rythmen van Gounod en Saint-Saëns. Welk een overeenstemming in beider gevoelsleven en welk een gelijkmatige onbeduidendheid van beider sentiment en gedachte. Dit komt zelfs te voorschijn in beider even belachelijke als burleske en parodistische aanwending van de tuba! Behalve nog, dat Monteverdi op een juister standpunt scheen te staan, wat de muzikale typeering aangaat dan de hooggewaardeerde negentiende-eeuwers, want Saint-Saëns' ‘Henri VIII’ en Gounod's ‘La Reine de Saba’ gelijken elkaar zelfs in de détails. Psychologie! Ja, de psychologie van Edvar Grieg, de eerste, die Ibsen's Peer Gynt commenteerde als zwak-zinnige (men kan dit gerust dubbelzinnig verstaan); welk een starre, onbeholpen inventie in deze eerste Suite, welk een idée-fixe-lijder is die beminnelijke Peer Gynt geworden in de primitieve en lapidaire phantasie van Edvar Grieg!
Er was geen solist op beide avonden, behalve dan de heer J.C. Herbschleb, die Walthers Preislied uit de Meistersinger voordroeg. Wederom eene evocatie van deze brandende lyriek, onbeschrijfbare exaltatie en eindeloos golvende melodie; er waren mooie momenten, vooral als herinnering. Heil ten slotte de klassieke meesters! Zij voldoen ook op tuinconcerten: Mozart's Zauberflöte-ouverture en Beethoven's ‘Eroïca’. Misschien omdat het eigenlijke miniatuur-werk zeer beperkt blijft in hunne instrumentatie. Verbeeld u Debussy geanalyseerd in de open lucht!