[Hermann Ritter Concertfantasie voor altviool (solist Joh. Kerkhoff), Beethoven Symfonie nr 5, Saint-Saëns Ouverture La princesse jaune o.l.v. Cornelis Dopper] (Concertgebouw)
Uit welken tijd zouden Hermann Ritters ‘Concert-fantasieën’ voor alt-viool stammen? In welken stijl zijn ze geschreven? Ziehier muziek, die men onmogelijk iets ten laste kan leggen! De componist verdoolde niet in afwaartsche richtingen, hij herinnert noch aan Mendelssohn noch aan Schumann, noch aan een vertegenwoordiger van de moderneren, zijn melodie (zelfs het figuratie-werk en de bijna alleen-heerschende arpeggie!) beweegt zich in gedistingeerde accenten en fashonable expressie, ook de harmoniek vermijdt alle excentriciteit en de orchestbegeleiding klinkt sober en kundig. Het is namelijk eene compositie, gemaakt ter wille van het instrument, misschien zelfs ter wille van Hermann Ritters instrument in 't bijzonder (hij voerde de ‘Viola alta’ in, een alt van meer dan gewonen omvang, welks geschiedenis en bouw hij eveneens beschreef); een reden te meer om van zijne muziek niet het wonderlijke te vergen!
Maar het is een andere vraag of een solist, die geen nieuwen alt propageerde en geen geschiedboeken uitgaf, een zoo gemoedelijke en averechtsche compositie op zijn programma mag zetten. Hij heeft verontschuldigingen genoeg, want evenmin als er belangrijke en waardevolle muziek bestaat voor trompet, contrabas, piccolo, Engelschen hoorn, fagot, bazuin en eenige andere speeltuigen, welke tot nu toe geen ‘huis-instrumenten’ geworden zijn, evenmin bestaat er goede muziek voor alt-viool, zelfs de arrangementen zijn in deze rubriek schraler dan in de overigen, en men kan niet altijd de Harold-Symphonie van Berlioz uitvoeren (verbeeld u, tweemaal in 't jaar!), men moet er bovendien kunstenaar voor zijn.
Doch wilde het een kunstenaar slechts inzien hoe onnoodig hij zijne taak bemoeilijkt door de keuze van minderwaardige muziek. De heer Joh. Kerkhoff (de alt-solist van Ritters Concertfantasie) zorgde zonder twijfel voor een uitstekende viola, een voortreffelijken strijkstok en deugdelijke snaren...... het voornaamste, eene achteloosheid, welke bijna alle uitvoerende kunstenaars dagelijks begaan, vergat hij: de muziek. Men zou haast de oorzaak willen zoeken in het feit, dat men tegenwoordig het bespelen uitnemend leert, doch de kunst uit het oog verliest.
De heer Joh. Kerkhoff is een der jongere artisten van het Concertgebouw-orchest en trad voor den eersten maal op. Het spijt me, dat ik niet een of andere saillante eigenschap bij dezen speler mocht ontdekken, om haar met graagte op dezelfde hoogte te stellen als zijne techniek.
De toon van zijn viola is mooi (een alt bekoort vlug) hoewel Kerkhoff hem een weinig monochroom houdt, de streek is lenig, eene hoedanigheid, welke de meeste violisten van ons orchest kenmerkt en over de voordracht kunnen wij niets zeggen, daar Ritters muziek alle persoonlijkheden en psyche volkomen mist. Hij heeft de reputatie van een schrander instrumentmaker; dat dit vak te combineeren is met het componisten-vak (of andersom) werd nog niet bewezen tot dusverre; maar de muziekgeschiedenis der negentiende eeuw schijnt ondoorgrondelijk en ondoordringbaar te moeten worden.
Joh. Kerkhoff ontving een belangstellend (vrij enthousiast) applaus; de rest van den avond kwam toe aan Cornelis Dopper en zijn ensemble. Geleidelijk passeeren dit jaar de talrijke ouvertures van Camille Saint-Saëns; dezen keer ‘La princesse jaune’, aardig, zonder veelbeteekenend te zijn, met een paar pentatonische motieven, waarschijnlijk voor de Gele Prinses! De eenigste evocatie van het Hemelsche Rijk, welke in die ouverture te bespeuren valt. Even geleidelijk passeeren de menigvuldige werken van Peter Tschaikowsky, maar gedrongener, in een echt-Russisch stretto, hij raakt niet van het program af en er is hier denkelijk geen auteur, dien men zoo volledig kent als Tschaikowsky. Heden de ballet-suite ‘Casse-Noisette,’ waarin de ‘Danse de la Fée Dragée,’ een solo voor celesta. Welk een magnifieke eigenaardigheden bezit dit klaviertje in het hooge register! Doch Tschaikowsky had weinig geest, misschien te veel temperament, een te gebrekkige cultuur, of te weinig houvast aan de traditie als Russisch nationalist, in ieder geval blijft hij altijd en in elk werk een zeer onvolmaakt en achterlijk (vergelijk hem bij voorbeeld eens met César Franck!); componist-Dopper en Evert Cornelis schijnen hem de juiste waarde toe te kennen, welke zijn werk verdient: amusementsmuziek. En waarlijk vermakelijke. Want in dit genre lijken me de ‘Danse arabe,’ melancolisch en sleepend, de ‘Danse chinoise’ een soort van dronkemanslied, zeer doeltreffend; ook voor de Isidora Duncan's of voor tableaux vivants.
Aan het slot Beethovens onvergankelijke Vijfde, een van de weinige kunstwerken, wier eindterm niemand kan voorzien. Zij wordt bewonderd door een gansche wereld. En wanneer Claude Debussy en andere modernen dezelfde furore maken als indertijd Peri, Caccini, Monteverdi, dan is de geheele klassieke kunst over een dertigtal jaren totaal verdwenen. Geen wonder dat Debussy stoot op ‘reactionnairen’! Wij kunnen ons zelfs voorstellen, dat de hartstochtelijkste ijveraar voor de jongste Fransche meesters aarzelt tegenover eene Vijfde Symphonie, een werk dat rechten heeft op eeuwige jeugd en onsterfelijkheid.
Cornelis Dopper is na de uitvoering toegejuicht en het spreekt vanzelf, ook zijn orchest is gehuldigd.