[Optreden van Madame Marina, zang, begeleid door Evert Cornelis aan de vleugel – Franck Le chasseur maudit en Chabrier Prelude 2e bedrijf Gwendoline o.l.v. Evert Cornelis; tevens bespreking van het concert van donderdag 6 juni: Bach Suite in D, Brahms Vioolconcert (solist A.A. Polak), Beethoven Symfonie nr 4 o.l.v. Evert Cornelis] (Concertgebouw)
De solisten in de concertzalen vinden hier te lande een altijd achtenswaardig succes; of zij middelmatig spelen of geniaal en of de zaal half-leeg is of eivol doet er niet toe, zij worden driemaal - dit is inderdaad het vaste getal - teruggeroepen. Het moet in de eerste plaats voor hen, die zich uit princiep kanten tegen het optreden van solisten, en verder voor de waarlijk machtige kunstenaars, een ontmoedigend gebruik zijn. Wat ons betreft, we staan onverschillig tegenover deze mode, welke verreweg niet de slechtste is van de vele, waardoor het hedendaags muziek-leven beheerscht wordt, en denken, dat ze van lieverlede wel zal verdwijnen; ze is hoogstens te veroordeelen als een carricatuur op het enthousiasme, dat vooral in zijne massale openbaringen meesleepend werkt, en heviger emotionneert soms dan welke muziek ook. Eene carricatuur... want terwijl men de kleine persoonlijkheden toejuicht en driemaal terugroept, aanhoort men het eene meesterwerk na het andere, waarin dirigent en orchest dikwijls het tienvoudige praesteeren van tien solisten, met eene koelbloedigheid, welke weinig gelijkt op de intense betoovering, welke men muziek pleegt toe te schrijven. Dit viel ons wederom op bij ‘Le Chasseur maudit’ van César Franck, hartstochtelijke compositie, welks fantastisch en demonisch slot de warme spontaniteit toekwam, waarmee men mevrouw Marina vereerde na haar coquette achttiende-eeuwsche herdersstukjes. Doch Franck scheen onopgemerkt voorbij te moeten gaan.
Evert Cornelis had zich een zonderling programma samengesteld. Tschaikowsky's derde Suite, die de lengte heeft eener slechte symphonie, en den Rus teekent, in zijn voorliefde voor de contraire rythmen, orchestlawaai, goedkoope harmoniek en malsche ideeën. Het gebeurt zelden, dat den hoorder eene stemming toewaait, 't zij uit de instrumentatie, 't zij uit de muziek, doch hier benadert hij ten minste dat onontbeerlijke in den ‘Valse mélancolique’. Na de schetterende finale, barbaarsch en onaandoenlijk stuk, trad mevrouw Marina op, een geestige verschijning, door en door Italiaansch. Zij zong van Duparc. Duparc is hier minder bekend als componist - niettegenstaande zijn lotgevallen - dan Ernest Fanelli, de geniale copiïst, die van af de jeugd zijn brood met tranen at en enkele maanden geleden door Gabriel Pierné ontdekt werd. Deze voert zijne ‘Tableaux symphoniques’ uit, welke zoo inslaan bij het Parijsche publiek, dat men den nu vijftigjarigen Fanelli op de schouders naar het podium draagt. Zoo is Fanelli de eerste onbekende componist geworden, over wien zelfs de Nederlandsche kranten geschreven hebben. Welke waardeschatting Henry Duparc verdient is niet uit te maken, omdat men noch van hem hoort noch van hem leert. Is het de leerling van César Franck, die zich reeds in 1880 allen artistieken arbeid moest ontzeggen, wegens eene zenuwverlamming? In dat geval kan men zijn ondergegaan talent niet hoog genoeg schatten, daar het grootste deel zijner muziek uit elementen bestaat, die Claude Debussy eerst veel later ontwikkelen zou. Het speet me te meer, dat juist deze revolutionnaire symptomen een onverkwikkelijken indruk maakten, en de componist in dit genre even machteloos bleek als de zangeres, daar waar zijn overigens bezet orchest volstralende en exuberante klanken van Wagner intoneert. We vermoedden echter in mevrouw Marina reeds de kunstenares der coloratuur en gracieuse melodie, en luisterden naar Duparc's ‘Invitation au voyage’ en ‘Phidylé’, de onvoldoende vertolking betreurend, doch in 't vooruitzicht op de liederen van Campra (Chanson du Papillon), Caldara (Selve amiche) en Alessandro Scarlatti (Se Florindo è fedele) alle drie tijdgenooten van elkander en meesters in de bekoorlijke genre-kunst. Mevrouw Marina viel niet tegen. Waarschijnlijk kon hare sopraan bij deze melodieën iets klaarder klinken of met meer variatie, doch aan het muzikale temperament ontbrak niets, en hierin overtreft zij onze jonge zangeressen (etc.), die dezen zomer voor 't eerst optraden. Daarom bestaat er alle reden om zich met deze kennismaking te verheugen. Hoe weinig zij ook zong, hare voordracht gaf de overtuiging van zeer belangrijke qualiteiten. Evert Cornelis begeleidde haar aan den vleugel en, wat men meer ziet bij kunstenaars met zuidelijk temperament, de Hollandsche pianist stremde het tempo der zangeres en hare expansie. Dit is misschien onvermijdelijk voor de rest was het accompagnement trouwens uitstekend.
Bij dit programma nog het Prélude (2e bedrijf) van Chabriers ‘Gwendoline’, lyrisch en gepassionneerd. Tot slot César Franck's Zondagsjager, een meesterstuk, wanneer men zich het ‘programma’ weg kan denken, dat Franck overigens in al zijn naïeviteit teekent. Doch zelfs met het programma maakt de compositie grooten indruk; hoe bewonderwaardig logisch en vindingrijk weet hij de klokken, welke men niet meer verwacht na de expositie, wederom in te voeren bij de Finale! En welk een ontzagwekkende chlimax!
De uitvoering van den vorigen Donderdag was in hare consequentie het tegendeel van deze. Bach: Suite in d groote terts, met verrukkelijke trompettenbehandeling en in dit opzicht voor den studeerende misschien even aanbevelenswaardig als een moderne partitie van Wagner of Strauss. Brahms: Vioolconcert in d-groot, solist Alex. A. Polak. De lezer weet onze opinie over den componist. De artistieke wereld kent ook hare usurpators. De opera ‘Le devin du Village’ van Jean Jacques Rousseau, den philosooph (men begint ze tegenwoordig weer te prijzen!), handhaafde zich tientallen van jaren op het répertoire, tot op 'n avond een fanaticus der galerij eene monumentale en wit gepoederde pruik voor de voeten neerliet van de prima-donna. Sindsdien kwam het werk niet meer op de planken! Men zal met Johannes Brahms en zijn muziek ook een weinig geduld moeten hebben. Maar hoe weinig we ze ook kunnen achten zij verdient een persoonlijker en krachtiger vertolking dan haar de heer Alex Polak kon geven; hij bezit veel techniek, doch te zwakken toon en streek. Het slot dezer uitvoering, welke eveneens onder Evert Cornelis' leiding stond, vormde Beethoven's vierde Symphonie.