[Johannes Berghout Concert-ouverture Hamlet, d'Albert Violoncelconcert (solist F.W. Gaillard) – aria's door Meta Reidel, alt, Beethoven Symfonie nr 3 o.l.v. Cornelis Dopper] (Concertgebouw)
Wat de muziek betreft en de conceptie moge Eugène d'Alberts Violoncel-concert niet zeer belangrijk zijn, het is op de meeste plaatsen pittoresk geinstrumenteerd en de solo-partij werd ‘dankbaar’ uitgewerkt voor virtuozen. De heer Frits Gaillard behaalde er een aanzienlijk succes mee. Zijn techniek is veelzijdiger en boeiender dan zijn expressie of toon, we vermelden daarom zijn vaardigheid bij voorkeur. Men weet overigens niet spoedig wat men zal prijzen in d'Alberts compositie. Voor ons bleef 't meest curieus en afluisterenswaardig (het cello-concert kon er om geschreven zijn!) het timbre, waarmee hobo en violoncel in dit werk beurtelings tegen elkaar opklinken.
Mejuffrouw Meta Reidel was de andere soliste, een der jonge musici, die dezen zomer in de gelegenheid zullen gesteld worden om hunne begaafdheden voor den eersten keer te ontvouwen. We hielden daarmee rekening, wijl het eerste optreden 't moeilijkste is. Mejuffrouw Reidel zong ‘Gottes Zeit’ van Bach en ‘Dignare’ uit Händels Dettinger Te Deum, twee korte aria's. De soliste bezit stem (contra-alt) en muzikaliteit. Dit laatste bespeurt men des te liever, omdat er nog maar weinig zangeressen optreden, die de techniek niet in voldoenden graad beheerschen. Wanneer het overdreven opsleepen der tonen bij mejuffrouw Reidel een gevolg is van te vergoelijken zenuwachtigheid, dan verdwijnt dit mettertijd vanzelf; doch leerde het de zangeres aan, dan moet zij het wederom afleeren. Ook de intonatie was, als een gevolg daarvan, al te wankelbaar. Het is te hopen, dat men in deze kunstenares eene goede keuze deed; en dit hangt natuurlijk af van haar eigene persoonlijkheid, waarvan we niet zullen beweren haar doorgrond te hebben. Het valt ondertusschen ten zeerste toe te juichen, dat de bestuurders van het Concertgebouw zoo gunstig beschikken over de horizonnen van jonge levens.
Het programma bevatte verder eene Hamlet-ouverture van Berghout en Beethovens Eroïca, het enthousiast ontvangen slotnummer, onder leiding van Cornelis Dopper.