[Wieniawsky Faust-fantasie (solist Sam Swaap), Saint-Saëns Violoncelconcert (solist Louis Boer) – werken van Lalo, Bizet, Chabrier o.l.v. Evert Cornelis] (Concertgebouw)
Vroeger was Tartini en zijn Trille du diable, welke hem door den duivel in een droom heette voorgesteld, een tijdelijk hoogtepunt van virtuositeit, toen kwam de fabelachtige Paganini, beruchte avonturier en ontdekker in de rijken van den geest (Genules!), toen de talrijke negentiende-eeuwsche meesters in het vioolspel, van wie elk zijn voortreffelijkheden bezit, toen... de tallooze leerlingen der conservatoria, die hunne voorgangers evenaren of overtreffen in handigheid, en die men onmogelijk synthetiseert, evenmin b.v. als de tegenwoordige redenaars. Nu kan men nog niet met zekerheid uitmaken of dit berg-op of berg-af gaat. Maar hen, die beweren, dat men het muziek-onderwijs allengs zal moeten splitsen in scholen voor achterlijken, begaafden, zeer-begaafden en genialen (totdat het machinale instrument zijne menschelijke volmaaktheid zal bereikt hebben) zulken behoort men minstens voorloopig tegen te spreken. Want is het niet zeer merkwaardig, dat ieder speler, die zijne leerjaren achter den rug heeft, tegenwoordig zeggen kan dat Paganini 't niet zoover bracht! Het wordt allengs een onheil voor de traditie der groote mannen in dit genre, en wat zullen de toekomstige wonderkinderen de geschiedenis voor onheiligs aandoen?
Men behoeft geen oogenblik te aarzelen om de heeren Louis Boer, violoncellist, en Sam. Swaap, violist, zeer ontwikkelde menschen te noemen in hun vak, want zij vertegenwoordigen ieder eene gezonde en onfeilbare methode. De heer Boer scheen Swaap zelfs te overtreffen in radde zekerheid en bruusk aplomb, Swaap ten minste speelde 't best in de lyrische passages van Wieniawsky's Faust-Fantasie, Boer, die Zaterdagavond voor 't eerst optrad, gaf zich 't gunstigst in het snelle en dikwijls terugkeerende perpetuo mobile van Saint-Saëns' cello-concert (No. 1 A-klein). Doch men kon opmerken dat onze solo-clarinettist en de solo-hoboist het ietwat feeërieke hoofdthema met meer fantasie voordroegen dan de heer Louis Boer en met even vasten greep en intonatie. Hoe zal men die fantasie omschrijven? Dit werk van Saint-Saëns is geestig, licht, droomerig, schertsend, behaaglijk, melancholisch, zacht, liefelijk, een salon-concert in vele en gracieuse tinten! Er komen zelfs fragmenten in voor van zeer bekoorlijke schoonheid. Maar of de heer Boer dit zoo opvat, desnoods zelfs met nog minder romantiek, wij betwijfelen het. Zijn cello heeft slechts één resonance-kant en slechts vier snaren, gelijk alle violoncellen. Waarom zou de heer Boer dan, die niets anders leerde dan buitengewoon handig violoncel-spelen, meer geven dan alle cellisten? Bijvoorbeeld een beetje poëzie? wat sentiment, een beetje levende kleur, wat variatie van timbre inplaats van goed bestudeerde flageoletten en staccati? Het wonderlijkste is, dat een musicus vroeger met wat poëzie, sentiment, timbre en een intelligent vibrato ter wereld kwam; 't wonderlijkste, daar de heer Louis Boer nog te jong schijnt om dit alles reeds volkomen afgeleerd te hebben, wanneer hij ze bezeten had. Het is echter te hopen, dat men spoedig jonge violoncellen uitvindt met eenige vitualiteit.
Hoewel de zaal zeer schraal bezet was, kregen de solisten een langdurig en aangenaam applaus, de heer Swaap bovendien een boeket voor zijne Faust-lyriek. Deze violist laat zijn bewonderaars waarlijk te lang wachten op energie en een weinig kloekere expansie; hij zal zich moeten hoeden voor de eenzijdigheid zijner veel te schuchtere en teedere finesse van toon, streek en muzikaliteit.
Evert Cornelis leidde de ouverture van Edouard Lalo's opera Fiesque, een weinig geanimeerd stuk, dat volstrekt niet doet denken aan de Gibellijnsche samenzweerders, Schillers drama, dat hem ten tijde der revolutie den titel van Fransch burger bezorgde. Het ware geen slecht beginsel voor dirigenten om van vergeten opera's ook de ouvertures te vergeten! De trompetters schenen hier bovendien last te hebben van een te droog embouchure; het klonk maar matigjes. Verder de concert-suite van Bizet, Roma, welke iederen zomer geregeld op de programma's terugkeert. Zij doet wel wat mat naast Hugo Wolfs Italienische Serenade, Charpentiers pittoreske en machtige Italiaansche Impressies en vooral naast Bizets eigen werk; ze is vlak van instrumentatie en inventie, zelfs in de finale, Romeinsche Carnaval. Chabriers Espana verlevendigde voor ons de atmosfeer; eindelijk een fougeus rythme en geïnspireerde virtuositeit! Welk een effectvolle en artistieke aanwending van de groote trom! Wat een élan, nobele, Spaansche dans en impetuositeit! Hoe jammer, dat er in de muzikale aesthetica een puritanisme heerscht, dat dergelijke culminaties van krachtige levensvreugde, gelijk Dukas, Apprenti Sorcier, liefst zou ignoreeren of verbieden, terwijl men de operette tolereert als kunstuiting. En het zou toch niet moeilijk vallen deze techniek en visie met even sterke redenen te verdedigen als den stijl van Brahms en zijn deugdelijke eigenschappen. Is het niet juist Richard Strauss die dit sanguinische rythme en klank heeft opgedreven tot geestelooze gymnastiek? Het soort van techniek (schitterend, gedempt, academisch, verouderd of splinternieuw) zal altijd ondergeschikt en van minder belang blijven, wanneer er in de compositie - of in den vertolker - eene ziel leeft. Hoe nuchter zou men anders moeten denken over verscheidene stijlen welke voorbij zijn. En de lieden die Bruckner enkel zouden veroordeelen, omdat zijn expressie vlammender
was dan die van Brahms of Brahms enkel, wijl zijn werk gebaseerd is op eene overbodige reactie, mogen dat niet uit het oog verliezen!