[Beethoven Symfonie nr 2 en Pianoconcert nr 3 (solist Marcel Laoureux) o.l.v. Evert Cornelis] (Concertgebouw)
Beethoven is van alle componisten de eenige, wien een universeele bewondering te beurt viel. Hij werd slechts matig gewaardeerd tijdens zijn leven en het enthousiasme, waarmee men sommige zijner symphonieën begroette, was vluchtig en schaarsch; het bleef de oogenblikkelijke uiting van sublieme en onverklaarbare helderziendheid, welke hulde en eerbied voor zulke bewonderenswaardige, zeldzame en sterke persoonlijkheid toeliet. Hij is langzamerhand populair geworden na zijn dood, want er leefde tot dusverre geen kunstenaar, die Beethoven niet fanatiek vereerd heeft, om een hartstochtelijke liefde uit te zingen, gelijk Wagner, Berlioz en Bruckner 't deden, zijne grootste verheerlijkers. En al schrijven de Emersons en de Carlyles nog geen helden-monographieën over dezen held - het karakteristiekste kenmerk van die litteratoren is, dat de muziek voor hen niet bestaat - Beethoven werd niettemin even populair als Napoleon. Hij vormt een afzonderlijke bron van inkomsten voor den fabrikant van doodenmaskers en de onuitputtelijke inspiratie der prententeekenaars die hem uitbeelden in alle poses, van de beklagenswaardige, de belachelijke, de groteske tot de ziellooze en onmuzikale. De dirigenten voeren hem gaarne uit, de orchesten spelen hem met voorliefde, en alle naties der wereld vinden hem aangenaam en verheven.
Beethoven gaf een ongekende lijn en kleur, gelijk Raphael kan men zeggen, welke door hare volmaakte veelzijdigheid en bekoring de liefde wegdroeg van alle menschen. Er ligt iets aandoenlijks in, dat men de Coena van Da Vinci b.v. en de Madonna's van Raphael in voortreffelijke reproductie's en in de allerslechtste aantreft bij iedereen, en men leert er de eigenaardige betoovering der schoonheid door schatten. En de populariteit van Beethoven, de ongedwongen toegenegenheid van dommen en intellectueelen, schijnt me in gelijke mate grootsch in hare onbewuste eerbetuiging voor dien straal van het goddelijke licht, de kunst.
Beethoven is van alle componisten der moderne tijden - na den ondergang der scholastische muziek - misschien de eenigste, die deze universeele souvereiniteit verdient. Hij bezat de essentieelste hoedanigheden van de Romantiek en het zoogenaamde Classicisme beiden in een wonderbaar evenwicht; hij was groot genoeg om alle verdienstelijke openbaringen van het leven te hoogachten, zonder er zich om te bekommeren of een dezer openbaringen uitging van de oudheid, de middeleeuwen, den Rococo-tijd of de Romantiek, welker opbloei hij beleefd heeft. Zijn kunst is daarom rijker dan die van Bach, van Haydn, van Mozart en van Händel; als evenmachtige en gelijkbegaafde zou men hoogstens Gluck mogen noemen. De piëteit voor het handwerk, waarvan alle werken der oude meesters getuigen, schijnt bij Beethoven te culmineeren; zijne angstvalligheid in de keuze der melodieën en de tallooze nauwgezette retoucheeringen van zijn thematisch materiaal zijn beroemd geworden. En evenzeer culmineert bij Beethoven het meesterschap in het handwerk, een zoo onovertrefbare volmaaktheid en beheersching van het geheele vak als men bij geen enkele der latere componisten kan aanwijzen. Zelfs Richard Strauss, voor wie de geoefendheid homelie werd van zijn verbluffende machteloosheid - en Johannes Brahms - reiken in de verste verte niet tot Beethoven's vaardigheid en sereenen geest.
Gesteld dat die muziek, welke reeds een eeuw oud is, geen invloed meer had op ons, men zou hier moeten leeren bukken voor de onontkomelijke traditie, voor de wijding der schoonheid, en ten laatste, voor de stille revelatie van zulke kennis en zulke ziel. Het moet voornamelijk worden toegegeven, dat de intensiteit der Beethoven-stemmingen in geweld verliest naar den hevigeren drang en gigantischer opeenhooping van psychischen gloed, waarin een Mahler groot is in dezen tijd - omdat diens karakter en aspiraties de tegenwoordige menschheid nader staan en sneller bevredigen. Want de muziek, welke men dikwijls de immaterieelste kunst noemt, staat meer onder den fatalistischen dwang van de materie dan eenig andere kunst. Hare theorie wijzigt zich iederen dag, onophoudelijk ontstaan er nieuwe instrumenten en verdwijnen er, haar vorm is even onbestendig en wisselvallig, er bestaan honderd mogelijkheden voor een jonge toekomst en de omwentelaars zijn even talrijk als die mogelijkheden.
De uitvoering van Beethoven's Tweede Symphonie onder Evert Cornelis was zoo voortreffelijk en van 't begin tot 't einde geanimeerd, dat 't niet anders kon of dit meesterwerk moet op ons en het talrijk gehoor, een sterken indruk maken. Cornelis nam vlugge tempi, wat met den aard van 't geheele werk overeenstemt, doch bijzonder het Larghetto - No. 2 - verlevendigt tot een Pastorale van verrukkelijke bekoorlijkheid. Hij schakeerde zijn houtblazerskoor en de verhouding tot de violen in fijne tinten en vele nuances op den goudglanzigen ondertoon van hobo en clarinetten. Hij moge in 't vervolg de trompetten wat terugdringen en afdempen in een compositie van Mozart of Beethoven, waar zij zelden als domineerend instrument worden aangewend. Uitvoeringen als deze mag men evenwel prijzen als zeer uitnemend; men reproduceerde de symphonie in haar mooiste eigenschappen: melodieus gemarkeerd rythme, eindelooze zangerigheid en humoristische vreugde; tot deze laatste behooren de pittoreske accenten der fagotten en sommige passages van Shakespaereaansche vroolijkheid uit het Scherzo en het laatste deel.
Marcel Laoureux, Belgisch pianist, trad op met het derde piano-concert van Beethoven. Hij is leerling van het Brusselsche conservatorium - Arthur de Greef - en van Dohnanyi te Berlijn. Hij speelt met de handigheid van een virtuoos, doch zijne muzikale opvattingen hebben geen enkele typeerende eigenschap, welke we zouden kunnen vermelden. Hij leed den ganschen avond aan verstrooidheden en bij de meest geconcentreerde passages kon hij niet nalaten koeltjes in de zaal te blikken, wat bij kunstenaars en bij rijke, aangrijpende muziek hier zeldzaam is. We geven hem den raad om de compositie in 't vervolg van 't blad te spelen gelijk Raoul Pugno doet. Een beetje piëteit en minder machinale allures had het sentiment, zeer ten voordeele van Marcel Laoureux, allicht wat opgeheven. De pianist bezit echter een achtenswaardige behendigheid, welke hij als pedagoog der zoons van den tegenwoordigen koning der Belgen moge benutten. Verder was het coloriet van zijn instrument - een Ibach - warm en streelend. Doch men hoorde onophoudelijk het zonderling contrast in timbre, voortkomend uit de hinderlijke onverschilligheid van den pianist en de toewijding van het begeleidend en afwisselend orchest. Werkelijk, we zijn een dergelijke tyrannie van de routine niet gewoon en Laoureux heeft hier iets kunnen leeren.