[Carl Nielsen Sinfonia espansiva o.l.v. de componist] (Concertgebouw)
Men kan Carl Nielsens ‘Sinfonia espansiva’ van twee kanten beschouwen, eene omstandigheid, welke dezen componist in ieder geval geen bewonderaars zal doen verliezen. Maar welke keuze zullen we doen? Wanneer men Nielsens kunst beoordeelt in haar milieu, dan ziet men er sneeuwvelden, stormwolken met ravengekras, zware rotsen en oneindige nevels..., gelijk me dat zoo werd voorgeteekend door iemand, die de symphonie nogal mooi vond, en men moet natuurlijk allereerst affiniteit hebben met het genre om zulke nabootsingen te ontdekken. Of al die visies werkelijk een muzikaal element bezitten, doet er op dit oogenblik niet toe. Doch waarheen leidt het princiep? Met dezelfde redeneeringen kan men den ‘Claxon’, het nieuwe automobiel-signaal, waarover onlangs geprocedeerd is, een geluid noemen uit den oer-tijd en het timbre magnifiek vinden als brute uiting van een volle stads-straat, te midden van schelle affiches en dansend licht. Ik maakte dezen aestheticus de opmerking, dat ik in de muziek van Strauss het Claxon-coloriet aantrof en hij gaf me grif toe, dat dit inderdaad zoo was!! Maar wat verstaat zulk vereerder van Strauss dan onder schoonheid? En waar blijft het idee? de ziel?
Gesteld dus, dat Carl Nielsen geniaal was, zijne qualiteit kan men niet prijzen als eene van verheven soort. Er moet in Coussemakers muziekgeschiedenis een zeer curieus document gepubliceerd zijn, citaat uit eene oude chroniek, waarin de schrijver verhaalt, welk eene moeite het den zangers kostte, die door den Paus naar het Noorden werden gezonden, welk een inspanning, om de Latijnsche toonsoorten tot die Noorderlingen te doen doordringen. Een zoodanig feit heeft een ongehoorde beteekenis: het verklaart de geheele geschiedenis der muzikale kunst tot in haar laatste periode, het verduidelijkt en motiveert zelfs de martelingen der groote kunstenaars, die na de reformatie componeerden etc. etc. - de lezer vorme zich vergezichten naar zijn eigen welbehagen.
In Carl Nielsen ontmoetten we een nieuwen Noordeling, die protesteerde tegen de Latijnsche toonsoort (figuurlijk) - en protesteerde met welsprekendheid. Men begrijpt dus, dat het ons onmogelijk is, zijne kunst te waardeeren, zelfs al zou zij talentvol schijnen. Nu maakte de Sinfonia espansiva op ons niet den indruk van een voortreffelijk werk, van eene technische uitmuntendheid b.v. als de virtuose beheersching van elk detail der techniek gelijk Strauss te bewonderen geeft. De inventie van Nielsen is beperkt; hij doet al bijzonder, wanneer hij een thema brengt in den trant van Brahms, en zeer bijzonder als dat nog een Wagneriaansch kleurtje draagt. Uit de verwerking van zijn materiaal blijkt Nielsens traagheid van geest en phantasie nog klaarder: de polyphonie is begrensd tot een minimum, zelfs in de fugatische passages, en Berlioz, die bij de modernen voor homophoon geldt, zou zich schamen voor zulk eene eenzijdigheid in stemvoering. De instrumentatie klinkt mat en vol tegelijk. Misschien heeft zoo'n compact orchest-coloriet de schittering van een ijsberg, het kan zijn, maar onbetwijfelbaar ook zijn logheid en monotomie. De herhalingen van Nielsen, tautologieën zonder de geringste nuance in de expressie, zijn ontelbaar, evenaren die van Edvar Grieg, en bewijzen, dat Nielsen het componeeren naar een even slechte methode leerde als zijn voorganger; want behalve reminiscenties aan fuga-thema's van Haydn (zoowel in rythmisch, melodisch als harmonisch opzicht), zoogenaamde volksliederen van Brahms, echo's van Wagner, vindt men nergens duidelijker dan in de constructie der symphonie den funesten invloed van Grieg, wiens psyche noch techniek berekend waren op groote werken, laat staan expansieve.
Wat de titel van deze compositie moet beteekenen... we begrijpen het niet. De symphonie kreeg haar naam naar het eerste deel: een allegro espansivo, een opzet met een gemoedelijk gangetje, thematischen arbeid, welke ons verouderd toeschijnt en onschoon, het veelvuldige herhalen van rythmische en melodische figuren; daarop is ook de rest gebaseerd, men vindt er geen ontplooiing noch groei van intensiteit of stemming, maar slechts theoretische procédé's, welke zelfs de gebruikelijke diepzinnigheid missen, wat we overigens ter eere van den auteur vermelden, die beknopt schrijft en met omkeeringen, verbreedingen en verkortingen zeer zuinig te werk gaat; hij is dus volstrekt geen philister. Hij versmaadt ook het in den tegenwoordigen tijd weer vrij populaire thème cylique, de methode om alle thema's te distilleeren uit een enkel gegeven, welke soms van verbazingwekkende genialiteit getuigt en dikwijls van pedanterie.
Carl Nielsen is hier te lande geïntroduceerd door het stuk van Julius Röntgen in de dagbladen. Het is een voorrecht, dat grootere meesters dan Nielsen, die hier even onbekend waren, niet te beurt viel, toen hun werk voor 't eerst in onze concertzalen verscheen. We hopen echter, dat even invloedrijke mannen als Röntgen, zich een dergelijke moeite willen getroosten, wanneer zij vereering voelen voor een vereerenswaardigen onbekende. Want het publiek is vatbaar voor zulke aankondigingen. Hier te meer, omdat Nielsen een componist is, die volgens Röntgens zegswijze, niet tot de menigte komt. Deze term wordt dikwijls gebruikt ten opzichte van muziek, waarin melodische intensiteit, passie en stemming niet op het voorste plan staan. We moeten evenwel erkennen de strekking of draagkracht van die zegswijze nooit begrepen te hebben; Nielsen componeert (de kleur uitgezonderd) logisch, duidelijk, zonder nieuwe visies, zonder programma, zonder diepe ideeën, zonder symboliek, kortom, 't is een en al klaarheid; en al wendt hij geen ‘geraas’ aan van uitgebreid slagwerk, in een academische symphonie ongeoorloofd, men kan zijn orchestklank geenszins gereserveerd noemen: uit de Wagneriaansche bezetting in drieën haalt hij voldoende massieve sonoriteiten en meestal effecten, welke voor de menigte ten volle toegankelijk zijn. Het zou dus zeker verdienstelijk zijn wanneer men het boven aangehaalde dictum, waarmee men zoovele componisten karakteriseert om de eenen gelegenheid te geven hen te loven, anderen om hen te laken, eens helder genoeg uiteenzette.
Er traden in Nielsens ‘Sinfonia expansiva’ twee solisten op, een mezzosopraan en bariton, welke bij 't einde van den ‘Andante pastorale’ begonnen te vocaliseeren om beurt. Dit houden we voor Nielsens fraaisten inval en aanvankelijk klonk de menschelijke stem ook zeer indrukwekkend; die inspiratie bleef echter niet op dezelfde hoogte en spoedig verviel de auteur weer in zijne gewone herhalingen; de samensmelting van stem en orchest, in den beginne gelukkig, raakte allengs eveneens verloren; na een tweede auditie zouden we misschien kunnen zeggen waarom; in ieder geval houden we dit fragment voor de best geslaagde passage van Nielsens symphonie en de eenigste, waarvan we gelooven, dat de impressie door een volgend hooren waarschijnlijk zou toenemen.
De componist dirigeerde zelf; hij is geboren in 1865; daar de Noorderling meer kracht dan elasticiteit van gebaar bezit, wijten we een zekere stroefheid in zijn leiding aan zijn landaard; ook deze hoedanigheid kan men dubbel kenschetsen: houterig en oergezond. Hier kiezen we niet, want men kan houterig dirigeeren en expressief tegelijk. Het orchest eerde Nielsen bovendien met een krans en door op te staan toen hij binnenkwam; ook bij het publiek had hij een aanzienlijk succes, waarmee men hem als dirigent wel geluk mag wenschen.