Koninklijke Oratorium-vereeniging. Die Jahreszeiten
Een curieus oordeel over Joseph Haydn, (wiens ‘Jahreszeiten’ wederom zijn uitgevoerd door den heer Anton H. Tierie aan het hoofd der Kon. Oratorium-Vereeniging), vindt men in de Memoires van Grétry, den belangrijken maar vergeten opera-componist, die gedurende de jaren der groote Fransche revolutie het Parijsche tooneel bleef voorzien van joviale, bekoorlijke en zacht-melodieuse stukken. Het is een treffend en zeldzaam feit, dat er in Opéra Comique van Parijs, terwijl la Terreur op z'n hevigst woedde (1792-1794) niet minder dan zeven en dertig (37!) nieuwe komische opera's van verschillende auteurs en scène gingen! Het verdient dan ook de opmerkzaamheid dat Haydn's pastorale ‘die Jahreszeiten’ geschreven werd omstreeks denzelfden tijd. Dit was de wijze om zich aan het dikwijls schrikwekkende leven te onttrekken, eene andere en minder hooge dan eertijds. Welk een ethisch verschil bespeurt men tusschen Palestrina en die anderen, wanneer men zich herinneren wil, dat er tijdens de laatste periode van dezen vriend van St. Philippo Neri, te Rome, waar hij woonde, 60.000 menschen aan de pest stierven (1590-1591) in den loop van één jaar; en in deze verhoudingen kon men de geheele middeleeuwsche kunst beschouwen om dat waarlijk boven-wereldsche te bewonderen.
Hoor nu Grétry: ‘De muziek van Haydn mag beschouwd worden als een model in 't instrumentale genre, 't zij door de groeikracht der motieven, 't zij door de levenswarmte der modulaties. Misschien werd zij bij zulken overvloed van midelen zelfs te abstract, als hij niet een beperking in acht bleek te nemen, daarin bestaande, dat hij een zelfde melodie-trekje behoudt, waar hij veel moduleert; maar Haydn is rijk in melodie, wanneer hij weinig moduleert. Het schijnt mij dat een dramatisch componist zijne ontelbare werken mag beschouwen als een machtig woordenboek, waaruit hij vrijelijk kan putten, wat evenwel niet gereproduceerd moet worden zonder begeleiding van de intiemere uitdrukking der woorden. De symphoniker gelijkt in zoo'n geval den botanist, die eene plant ontdekt, in afwachting dat de medicus er de eigenschappen van openbaart.
Hieruit zien we dus, dat deze classicus Haydn, wiens muziek sinds heugenis geprezen wordt als eenvoudig en klaar door een geroutineerd kenner en tijdgenoot als Grétry, gevaar liep zijn sentiment te abstraheeren in een overdaad van technische middelen! het verwijt, dat gedurende de drie laatste eeuwen (en tegenwoordig niet het minst) den kunstenaar achtervolgt als een der Erinyen, die in de zestiende eeuw zijn losgelaten. Elders zegt dan Grétry:
‘Als Diderot hem (Haydn) op dat oogenblik gezien had, zou hij hem aldus hebben toegesproken: “Gij schetste nu genoeg vage figuren, gebruik uw ideeën eens voor een stelliger onderwerp; versmelt uw muzikale dialect met de taal der hartstochten; en vrees, dat 't na een jaar geen tijd meer zal zijn om te doen wat gij vandaag kunt doen, daar gij dan de gewoonte van te schilderen zonder precisiteit en zonder het accent van veelvoudige karakter tot gids, te sterk zult beet hebben. Laten we samen eens de moralisten lezen, die over de hartstochten schreven, en de eindelooze sensaties van den mensch; laten we Homerus eens lezen, die de passies teekende met adel en alle poëtische bekoorlijkheid. Neem vervolgens een gedicht, dat geschikt is voor de muziek en wees onsterfelijk door de verzen, welke u inspireeren, te dienen en op te luisteren.”
Grétry en Diderot wisten 't wel. Zij schijnen echter Haydn, die toch 3 oratoria, 24 opera's en 15 missen componeerde, alleen gekend te hebben als symphonist. Wanneer nu Haydn de beginselen dier twee Franschen zoo strikt mogelijk had willen beoefenen, dan zou hij dit niet ernstiger hebben kunnen volbrengen, dan hij 't door een zeer eigenaardige coïncidentie deed in ‘Die Schöpfing’ en even nauwkeurig in ‘Die Jahreszeiten.’ Wanneer we wenschten aan te toonen, welk eng verband er bestaat tusschen den Josephinischen tijdgeest, welke gedurende vijf-en-twintig jaar (1765-1790) van Haydn's leven Oostenrijk geschaad heeft, tusschen de achttiende-eeuwsche encyclopedisten, het rationalisme en de muziek van Haydn? Het bewijs lag voor de hand, want de leerstellingen van Grétry - Diderot staan volstrekt niet geïsoleerd en we citeerden slechts een klein gedeelte. Doch we kunnen er desnoods buiten. Want men behoeft maar na te gaan met welk een wonderlijke nuchterheid Haydn de geluiden der dieren nabootst en andere onomatopeeën schrijft, om te besluiten, dat deze kunst verre staat van de Fons vivus, ignis, caritas et spiritatis unctio. Dat de weerschijn van dit goddelijk vuur te zwak is ziet ieder, die ‘Die Jahreszeiten’ vergelijkt met het phantasie-volle, geestige en zeer schoone ‘Le chant des oiseaux’ van Clement Jannequin, om slechts één voorbeeld te noemen uit de zestiende eeuw en om niet terug te gaan tot de Fioretti van Sint Franciscus, waarin men Pastorale's vindt van verhevener rang, dan het Rococo-stuk van Haydn, zijn Engelschen dichter en Van Swieten, den directeur der keizerlijke bibliotheek van Joseph II. En hoewel we de kunst van Haydn niet de schoonste mogen achten, we schrijven dit alles niet tegen den auteur, die een naïef en simpel man was; we bewijzen enkel hoe de kunst van een naïef mensch, in alles, behalve zijn kunst
wars van een noodlottigen tijdgeest, toch onder den invloed stond van die ziellooze eeuw, en we schrijven dit tegen dien tijdgeest, wiens symptomen we reeds herhaalde malen constateerden en opnieuw in de buitengewone populariteit van ‘Die Jahreszeiten’; de menschheid is niet gebaat met zoo lauwen en onedelmoedigen geest, zeker niet in deze dagen.
De zangers van ‘Arti et Religioni’ zien, dat men ‘Die Jahreszeiten’ (we spreken n.b. van Haydn als vocaal-componist) nog om geheel andere redenen kan veroordeelen (en we houden kortheidshalve de groote rest in petto) dan door bondig te zeggen, dat het werk al te veelvuldig in de concertzalen voorkomt. Dit herhalen we nochthans, ('t is de derde keer reeds in dit jaar!) ofschoon we weten, dat de opmerking tamelijk overbodig is naar aanleiding der programma's van de Koninklijke Oratorium-Vereeniging; we kunnen van den heer Tierie niet vergen, dat hij altijd interessante composities uitvoert, onbekende, verwaarloosde of noviteiten. Het speet ons wel, dat zijne persoonlijkheid zich niet zoo volledig en gunstig kon uiten in deze muziek. Zijne directie kenmerkte zich zoo slechts door eene zekere nauwkeurigheid en de expressie, welke hij er in wilde leggen, leek ons gemist. De koren waren vrij degelijk ingestudeerd; we kunnen echter niet verhelen, dat we bij een ten opzichte der hedendaagsche koortechniek zoo coulant werk, ons vroegere uitvoeringen van de Kon. Orat.-Vereeniging herinnerend, meer zorgvuldigheid en mooiere volmaaktheid verlangen mogen. Meer discipline bovendien. Het maakt een te onaangenamen indruk wanneer bij de wenken van den dirigent de zangers verward, onregelmatig en met geraas opstaan en gaan zitten. Of zou Mengelberg ons verwend hebben met zijn prachtige tucht? Het Concertgebouw-orchest speelde voortreffelijk. Van de solisten zong mevrouw Alida Loman magnifiek; de heer Van Oort was goed bij stem; van den heer Georg A. Walter kunnen we evenmin verdienstelijks melden als vroeger; de mimiek van dezen zanger geeft hem een voorkomen alsof hij de gruwelijkste verradersrol vertolkt en zoo typeert hij den Evangelist uit de Matthäus-Passion, Lukas den boerenzoon en alles, wat men hem laat voordragen. Zijn tenor mist trouwens den echten glans, warmte en lyriek;
hij behoort tot de zuivere Duitsche soort, welke zich van het materieele zéér zelden losmaakt; we begrijpen ook niet waarom bijna alle tenor-solisten uit Duitschland genoodigd worden, terwijl een middelmatige Belg of Franschman (of uit onze twee zuidelijke provincies) al die geforceerde talentloozen als Georg A. Walter cum suis verre overtreft.
De heer Tierie, ten slotte, behaalde enthousiasten bijval.