[Optreden van de zangeres Henriette Dopper-Siedenburg o.a. in Geh' an die Sonne van haar echtgenoot en Sam Swaap in het Vioolconcert van Bruch, alles o.l.v. Cornelis Dopper] (Concertgebouw)
In den loop der vorige week hoorden we Speranza Calo, Grieksche zangeres met bewonderenswaardige stem doch eenkleurig temperament, een serie liederen voordragen van Beethoven en 't was weer opvallend hoe weinig die miniatuurkunst paste bij den aard van Beethoven's genialiteit. Over 't algemeen zijn het eigenlijk zeer minderwaardige composities, welke hij in dit genre schreef, vlotte stukjes op den eersten den besten inval, die bijna buiten de legendaire persoonlijkheid staan van den symphoniker, en het zou wel belangrijk zijn wanneer deze zijde van den mensch en kunstenaar Beethoven volledig werd belicht. Vooral degenen, die den componist gaarne ‘laïciseeren’, eene Fransche term en natuurlijk uit de omgeving van Vincent d'Indy, zouden daarvan nut en beter inzicht ondervinden. En zoolang de toonaangevende menschen, wien 't feit op zich zelf maar lichtelijk raakt doch zich met de zaak moeien uit overdreven dilettantisme en luchthartigheid, Beethoven ten toon stellen als theosopheerend visionair, pantheïstisch mystiker - dit laatste woord in een zin welke met mystiek niet heeft uit te staan - als individualist en stormsch omwentelaar, anarchist, republikein ect., zoolang zal 't goed zijn dat men die alledaagsche liederen, sonatines, marschen en ander onheroïsch werk niet heelemaal vergeet, daar ze evenveel waarde bezitten als het verhaaltje dat Beethoven gewoon was zijn koffieboonen te tellen en zijn leerlingen kwalijk bejegende - in den schouder beet!! - wanneer zij, musiceerende, een espressivo verwaarloosden.
Deze opmerking is misschien wat lang in vergelijking van het kleine, onbeteekenende lied: ‘Ich liebe dich’ dat mevrouw Henriette Dopper-Siedenburg op de laatste uitvoering voordroeg, doch de lezer veroorlove ons van het idee uit te gaan dat hij niet onbekend blijft met de sophistische woordenkramerij en het biographische occultisme der Beethovenianen. De zangeres zong trouwens veel schoonere muziek van Händel - Aria uit Alcina - en ‘Dank sei dir Herr’, prachtige invallen van wien men soms den Italiaanschen Händel noemt in tegenstelling tot den Engelschen, verder het ‘Gesang Weyla's’ van Hugo Wolf en ‘Geh' an die Sonne’ van Cornelis Dopper, den echtgenoot der nieuwe kunstenares.
Het valt gemakkelijker over de artisticiteit te spreken van mevrouw Dopper, dunkt ons, dan over hare techniek, omdat zij de zenuwen - en men weet hoe vlug die de keel beïnvloeden - veel minder machtig was dan den geest der muziek. Wordt dat beheerscht dan zal hare stem - een voortreffelijk materiaal bezit zij - voller klinken en met dieperen ondertoon. Maar zij voelt de muziek rechtstreeks aan, van nature, en dit is een zoo goede eigenschap, dat ze duizend en een van de tegenwoordige cantatricen missen. Het ligt dus voor de hand, dat we mevrouw Dopper gaarne opnieuw zullen hooren, te meer daar de zangeres van plan is hare studies voort te zetten bij mevr. Noordewier-Reddingius.
Door ongesteldheid van den heer Lingeman, die het bekoorlijke violoncel-concert zou spelen van Haydn, geraakte het viool-concert van Max Bruch wederom op het programma, voorgedragen door Sam Swaap. Zijn viool kon ons dezen keer niet bevallen; het Kreisler-timbre - laten we 't zoo noemen - leek ons te spits en nuchter naast het magnifieke instrument van Franz von Vecsey, dat nog te klaar in onze herinnering klinkt; en waarschijnlijk is het te wijten aan 't onvoorziene van Swaap's optreden, dat het melodische element van zijn voordracht, d.w.z. voor zoover 't verband staat met de expressieve accenten niet zoo verzorgd was als vorige keeren dat we hem hoorden, en er geen spontaniteit of bruusken gloed in de plaats kwam, waaraan we zonder twijfel den voorkeur zouden geven boven het afgeronde. Dat we in Swaap een uitmuntend ontwikkeld technicus waardeeren zeggen we nog liever dan vroeger, omdat de wording van den violist geenszins stil staat.
Ofschoon men bij het orchest, dat Zaterdag in den laten avond uit Frankfort terugkeerde, zonder eenige verwondering vermoeidheid zou gemerkt hebben, viel hiervan niets te bespeuren en zulke energie bij 't einde van een zeer afmattenden winter en de inspanning, welke het muziekfeest vergde, moet geprezen worden. Mendelssohn's ouverture ‘Die Fingals Höhle’ is vertolkt con brio en met gelijke warme toewijding de begeleidingen; van deze noemen we nog de orchestratie van Dopper's ‘Geh' an die Sonne’, waar de celesta de mooie, populair gehouden compositie eigenaardig en fraai tint. Er was ook veel enthousiasme voor de solisten, vooral mevrouw Dopper is hartelijk toegejuicht.