[Eerste uitvoering van Debussy's Danse sacrée et danse profane voor harp en strijkorkest (soliste Paula Fischer-Haebermann), Suite uit Marsyas van Diepenbrock – d'Indy Wallensteins Lager o.l.v. Evert Cornelis] (Concertgebouw)
Diepenbrock heeft zijne Marsyas-muziek bekort en in dezen vorm bracht haar Evert Cornelis ten uitvoer, naast eene noviteit: twee dansen van Claude Debussy, daarbij Wallensteins Lager van Vincent d'Indy en 2 populaire nummers van Saint-Saëns - een goed gekozen programma.
Het concert had deze enkele bijzondere eigenschap, dat men nog eens muziek hoorde van Alphons Diepenbrock, de eenigste waarde, welke we er aan mogen toekennen. Want hoe gaarne we het zouden verbergen, de vertolking der composities stond ver beneden de maat, waarmee men gewoon is de praestaties van het Concertgebouw-orchest te meten, in vele opzichten bood ze ons zelfs eene zeer pijnlijke teleurstelling, welke we den uitvoerenden als te onvergeeflijker aanrekenen, daar zij de groote schoonheid van Diepenbrock's kunst te kort deed.
Het wordt tijd, dat er eens ernstig geschreven wordt over de afkeurenswaardige pogingen, welke sommige oudere leden van het orchest, klaarblijkelijk willens en wetens in het werk stellen, om de taak der dirigenten Dopper en Evert Cornelis te bemoeilijken. Het valt dan licht, niet waar, om te zeggen: hij dirigeert slecht! We voelen op 't oogenblik echter weinig lust om op dit thema door te gaan, we achten 't een ongeschikte gelegenheid - uit piëteit voor de muziek van Marsyas.
In dit werk vindt men de persoonlijkheid van Diepenbrock sterk en even hevig als in zijne andere composities, misschien zelfs sterker, waar hij geheel nieuwe tonen doet klinken, nieuw ten opzichte van zijn eigen wezen, nieuw naast de meest bewonderde meesters van den tegenwoordigen tijd, en nieuw voor wie ook der hoorenden, bij voorbeeld de Entre-acte-woudschildering. Hier geeft men alles weer, zeggende, dit is inspiratie, het is onmogelijk daarvan een beschrijving te maken. Die melodie is eindeloos, ze ruischt, ze trilt als bladeren in het licht, ze is tevens tintelend van warme, innige vreugde.
De hooge waarde van dit orcheststuk schijnt te liggen in de illustreerende en sensitieve hoedanigheid, het combineert de beschrijving van het huiverende woud met de gelukshuivering van den kunstenaar tot eene onnavolgbare eenheid, een tweevoud van stemmingen, welke in elkaar opgaan en elkaar vervullen met een schoonheid, welke onuitsprekelijk blijft.
We schreven boven, dat Diepenbrock zijn werk bekort heeft: hoofdzakelijk zijn de monologen vervallen en hier en daar eenige wijzigingen aangebracht; we gelooven, dat dit meer nadeelen had dan voordeelen. Men mist de expositie van Apollo's thema en dit weerhoudt de impressie, wanneer het in de finale (vroegere aanduidingen daargelaten) voor den eersten keer statig opklinkt.
Me dunkt ook, dat het Apollo-thema te organisch is in de conceptie van de muziek; ter wille van de ‘verstaanbaarheid’ der latere aanduidingen mist men het ook niet gaarne; en bovendien nog omdat de eerste expositie de meesleependste scheen in haar magnifiek rythme en harmonie, de latere herhaling meer een ‘besluit’, een echo. Het is nog om andere redenen te hopen, dat deze bewerking bij latere uitvoeringen niet de gangbare blijft. Het Voorspel 1e acte eindigt met het castagnetten-motief, de entre-acte begint er mee - eene herhaling, welke mat en kleurloos aandoet in dezen vorm.
We gelooven dat men dan liever het voorspel van het 3e bedrijf zal afstaan dan de bovenbedoelde fragmenten, of den Nymphen-dans, als meer scenisch ontworpen, hoe intens van stemming het eerste, en bekoorlijk van melodie en rythme het tweede ook is. Maar nogmaals - de coupures zijn niet noodzakelijk, en het enthousiasme van verleden jaar, toen de muziek in haar geheel is uitgevoerd onder leiding van den componist, bewijst genoeg dat het werk voor de affiniteit van het publiek toegankelijk is; eene aanvoeling, welke tot onze groote spijt, door verschillende oorzaken geheel scheen te ontbreken.
In Claude Debussy's ‘Danse sacrée en Danse profane’ voor harp met orchest-begeleiding geen ‘chants heureux’. Meer kunnen we er niet van zeggen, omdat we alle recht hebben, wat we uit het oog verloren bij de vertolking van ‘Iberia’ onder Dopper, de uitvoering te wantrouwen. We kunnen ons niet voorstellen dat Claude Debussy reeds in die mate idioot is, dat hij een zoo eentonig stuk schrijft, het is ongelooflijk. Het is neerslachtige muziek voorloopig, starzinnige, lapidaire versteende klanken. Maar wie zegt ons wat er achter schuilt?
De moeilijke harp-partij is gespeeld door Mevrouw Paula Fischer-Haebermann, onze harpiste, met veel virtuositeit en zelfs met succes. Ook van Wallensteins Lager, het eerste deel van Vincent d'Indy's trilogie, kregen we niet den geringsten indruk. Toch dirigeerde Cornelis voortreffelijk. Dat hij dit zeer goed verstaat, blijkt immers iederen keer bij de uitvoeringen van het Concertgebouw-Sextet; wat praesteerde dit ensemble onder zijn eersten leider?
Enkel Diepenbrocks Marsyas rest als mooie herinnering, en we herhalen nog eens, dat het orchest aan die schoonheid geen aandeel heeft; we herhalen dit om den lezer eenig idee te geven hoe krachtig levend en geniaal deze muziek geschreven is.