[Bruckner Symfonie nr 9 o.l.v. Evert Cornelis] (Concertgebouw)
Bruckners Negende Symphonie, zijn ‘afscheid van de wereld’, gelijk een der biographen het meesterwerk noemt; zij bleef onvoltooid, na vier jaren angstigen arbeid, vol kwelling, want, zegt Rudolph Louis, Bruckner was zich in zijn naïeviteit en groot geloof zeer goed bewust van de beteekenis der parabel uit de evangeliën over de talenten. Doch het oude mannetje, dat al zeventig was, sukkelde aan de waterzucht, zijne haast overdreven zelfcritiek werd tegen het einde van zijn leven nog strenger, hij naderde zelfs den waanzin in zijn smartelijke eenzaamheid, en zijn laatste inspiratie bleef onuitgewerkt, hij componeerde nog in den morgen van zijn sterfdag aan deze Negende Symphonie.
Gelijk Berlioz zoo is ook Bruckner een karakter-raadsel en belangrijk onderwerp voor psychologische studie. Want de diepten van zijn ziel moeten wel ontzagwekkend geweest zijn bij dezen robuusten Oostenrijker, die ongeletterd en onverschillig voor al wat de muziek niet raakte, eenvoudig en innerlijk goedgeëquilibreerd, aan idées fixes leed, zoodat hij eens de bladeren van een boom heeft willen tellen, en ingevingen ontving, welker hooge waarde nog lang niet volledig is vast te stellen. Wanneer men het eerste deel dezer Negende Symphonie overziet in zijn omvang, breedte, inhoud, stemming en kleur, het tragische naast het teere, het gigantische naast het lispelende vage, dan staat men verstomd over de macht van deze ziel en dezen geest.
Als alles epigonen-maaksel was geweest, navolging van Berlioz of Wagner, dan leek het heel duidelijk hoe deze onintellectueele dat kon schrijven. Maar hij is eene zoo sterke en origineele individualiteit, dat hij zelfs Wagner-tuben een zelfstandig coloriet wist te geven; geniaal genoeg om Mahler den weg te wijzen; geniaal genoeg om concepties te rangschikken, die, ware Mahler niet gekomen, een unicum zouden zijn in de symphonische kunst.
Welk een onvergelijkelijk meesterwerk deze Negende. De uitvoering was van dien aard, (het Scherzo uitgezonderd) dat bijna geen enkele maat ten volle slaagde, het samenspel, de dynamische verhoudingen, de bezetting der vier supplementaire hoorns, respectievelijk tuba's, was in geen enkel opzicht voldoende, de tempi slecht en zonder nadenken gekozen (vooral bij het Adagio), - eene betreurenswaardige propaganda voor den meester. Doch deze muziek laat niet af en onvermeestert rusteloos, misschien omdat zij met zoo brandende liefde geschreven is; hare indrukken zijn eindeloos.
We gelooven dat Bruckner, al had hij niets gevonden dan de vermenging der trompetten en houtblazers (clarinetten) uit het laatste deel, onsterfelijk zou mogen heeten, want deze gouden tinteling is roerend en onbeschrijfbaar. Zoo treft men in het Scherzo ook ingevingen welke slechts de grootste kunstenaars geworden; dat rythme (v v | - - - | - -) is een vondst van dezen simpelen mensch. Gelijkelijk verbaast de acht en twintig (snelle) maten aangehouden trompet-toon, pianissimo over klanken van violen en houtblazers.
En wie den stand wil kennen van de tegenwoordige polyphonie, de ernstige, plechtige en mystieke stemming, waartoe zij in staat stelt, moet niet Mendelssohn raadplegen of Schumann, decadenten, doch Bruckner, een krachtig en gezond temperament. Wie wil weten hoe rythme metrisch kan zijn, moet hem ook bestudeeren.
Daar het programmaboekje eene buitengewoon slechte analyse bevatte, geschreven door iemand die een hekel had aan de symphonie en den componist, en beiden ten minste zijdelings wilde bestrijden, of wel (wat gelooft men liever?) iemand, die niet de geringste notie heeft van de muziek, zoo schijnt het, om die reden zouden we den lezer zeer gaarne zeggen wat het hoofdthema der Negende is en hoe logisch en consequent deze symphonie gebouwd is.
Het zou ons echter te ver voeren, en zonder illustreerende voorbeelden geraakten we in onduidelijkheden of droge uiteenzettingen. Mocht het bestuur van het Concertgebouw of de dirigent toch aanleiding vinden in onze reeds verschillende malen herhaalde opmerking, om zulke onverdraaglijke en onartistieke verminkingen van een kunststuk niet meer op te nemen in het programma-boekje of te vervangen door andere en betere. Want deze uiterst gebrekkige en domme schennis is niet de eenige, welke de Concertgebouw-bezoekers sinds jaren onder oogen krijgen. Of wacht men weer tot de ‘groote pers’ zich barmhartig toont voor den mishandelden meester? Hoe is het mogelijk te spreken over ‘meer bestemde figuren teekenen zich allengs af’ bij een der kernachtigste en afgerondste thema's, die ook werden op-‘geteekend’, de veertien eerste maten der acht hoorns, waarmee No. 1 begint. Wanneer men deze magnifieke melodie niet neemt als ‘hoofdthema’ (inplaats van den weliswaar ontzagwekkender unisono, welke deze melodie echter slechts complementeert, dan is het geheele eerste deel onverstaanbaar, onlogisch en idioot gecomponeerd. Ook het thema van het trio is gebrekkig en onvolledig, om niet te zeggen verkeerd, aangeduid. We zien het nut voor den dirigent er niet van in, om den hoorder thema's voor te spiegelen, welke van ondergeschikt belang zijn, het wordt ons echter duidelijk waar om de hoorders Bruckner, die op zoovele plaatsen matelooze geestdrift te weeg bracht, niet ‘begrijpen’.
Evert Cornelis, die de uitvoering leidde, moge ons bovenstaande omschrijving van het orchestspel niet ten kwade duiden, het lag waarlijk niet aan hem, die met groote geestdrift het werk vertolkt heeft en met voortreffelijke inzichten, uitgezonderd de veel te snelle tempi van het Adagio (Sehr langsam, Sehr breit, Sehr ruhig, allmählig etwas fliessender!). En hoogstwaarschijnlijk heeft het hem bovendien aan repetities ontbroken. Dat de vier tuba-blazers hunne korte en gemakkelijke partij zoo onvoldoende voordroegen is ons een raadsel; dat de heer Louis Zimmermann zulke harde, droge viool heeft (zelfs con sordino) spijt ons voor den concertmeester.
Het doet ons niet minder leed al deze aanmerkingen te moeten maken naar aanleiding van een componist, wiens werk ons zeer lief is en aan wien men langzamerhand aandacht gaat schenken; niet minder tegenover den jongen dirigent, wiens vooruitstrevend enthousiasme iedereen op prijs stelt. Daar het orchest vele passages uitnemend weergaf, hadden we misschien de enkele minder gelukkige stilzwijgend kunnen voorbijgaan. Maar waarom raakt het eilaas, essentieele dingen? Waarom bemerkt onze concertmeester b.v. niet, dat in de a-dur melodie (eerste deel, Etwas langsamer, sehr ruhig) het z.g. 2de thema, dat daar de eis quintessens is van de melodische lijn? zet Bruckner hier zijn crescendo-teeken om niets? Voor zulke kleinigheden behoeft men niet te repeteeren.
Doch moge Evert Cornelis' sympathie voor Bruckner niet bekoelen. Hij brenge spoedig eene nieuwe compositie van den meester, b.v. zijne Achtste symphonie, welke in schoonheid en ‘duidelijkheid’ niets te wenschen laat.