[Werken van Mozart, Beethoven, Wagner en Strauss Gesang der Apollopriesterin (Tilia Hill, sopraan) o.l.v. Evert Cornelis] (Concertgebouw)
Een concert, met Tilia Hill als soliste, uitvoering, welke nog al stilletjes is afgeloopen. Mevrouw Tilia Hill bezit wel een fraaie, zachte en vriendelijke stem, doch een sterke geest werd haar niet gegeven, noch eene groote macht. Dit correspondeert zeer eigenaardig met een karakteristieke trek harer sopraan, welke zij bij hevige muziek immer moet inspannen en forceeren. Tilia Hill lijkt ons eene individualiteit als Catharina van Rennes, met aangeboren sympathieën voor het lieve, lichte, fijne, gevoelige, zonder dat dit nu juist in verband staat met naïeviteit of eenvoud.
De zangeres droeg een Recitatief en Aria voor van Mozart, welke haar voortreffelijk afging. Zonder twijfel, 't was geen Italiaansche bel canto, zoet vloeiende klanken, welke de streeling combineeren der typische opera-atmosfeer en den blauw opengaanden hemel, verrukkelijke samenvoeging dier meesters, want alles wat de uitnemende melodisten schreven geraakte tot een schoonheid; het was ook niet dat klare en tegelijkertijd vol resoneerende geluid der prachtige sopranen, maar lief en zeer aannemelijk; en in deze Mozartsche muziek lag eene meesleepende warmte. Het leek ons wat jammer, dat mevrouw Tilia Hill niet heelemaal opgewassen scheen tegen de fellere uitdrukking van het slot (dite voi, s'egual tormento può soffrir un fido cor).
Toen we dit bemerkten daalde onze verwachting van het ‘Gezang der Apollopriesteres’, eene compositie van Richard Strauss niet weinig uit de hoogte. Hoe vergissen zich toch de meeste uitvoerende kunstenaars. Want we gelooven niet dat er eene maat in het ‘gezang’ staat, met welke muziek Tilia Hill, innig, diep en spontaan zou kunnen aanvoelen. Het is dus weer toe te schrijven aan de populariteit en de attractie van een naam dat we slechte muziek slecht uitgevoerd hoorden. Want tekst noch de illustratie bezitten iets Delphisch. Het is opnieuw de pose, welke we van Strauss gewoon zijn, en die hij erfde van Brahms.
Mooie invallen (b.v. het samentreffen van trompet en stem bij ‘Saülenhallen’) wisselen af met conventioneele en dorre apotheose-allures, waarvan Strauss vol is. Innige effecten (solo-viool en viola) met bombast. Waarom Strauss het gedicht statig vertolkte als een koele begeestering, als een Parsifal-stemming, is eenigszins onbegrijpelijk. Het vers schijnt den componist even zwak geïnspireerd te hebben als de muziek de zangeres, wier stemvolumen tegenover zulke staal-harde expressie, kil gedragen rythmiek en steenen sentiment evenmin affiniteit bezit als met dezelfde psychische variaties in aangenamer en schooner coloriet. Maar per slot zullen de Strauss-vereerders dit spijtiger voelen dan wij.
Het orchest speelde de ouverture van Figaro's Hochzeit, de eerste symphonie van Beethoven, het Siegfried-Idyll van Wagner en het voorspel van Die Meistersinger von Nürnberg, onder leiding van Evert Cornelis. Het was geen opwekkend gezicht sommige leden van het ensemble den ganschen middag met elkaar te zien ginnegappen en gekscheren, in plaats van op de wenken van den dirigent te letten, wat kunstenaars meer past. Daar zoo iets bij Mengelberg niet voorkomt, bij Dopper zelden, bij Evert Cornelis dikwijls, besluit men, dat hier meer tucht noodig is. Het is waarlijk betreurenswaardig wanneer men de fatale wisselwerking ziet van 't orchest op den dirigent, die door zulke houding niet wordt aangevuurd. De eene sloome passage volgt de andere.
Zullen we daarom aanmerking maken op sommige tempi van Evert Cornelis, als hij er nauwelijks aansprakelijk voor is? Wat zat er weinig leven in de Meistersinger-ouverture! een doorgaans slenterend gangetje en voortdurende terughoudingen. Hoe jammer, dat niet alle spelers hun instrument beschouwen als een muziekstuk dat men graag speelt, gelijk men waarneemt bij onzen zeer voortreffelijken paukenist, de blazersgroepen en contrabassen. In de Siegfried-Idyll leek het wel alsof geen enkel cellist (Hekking is afwezig) eenige expressie uit zijn instrument kon halen. Er ligt eenige ironie in het opstaan van het orchest bij enthousiast applaus! Er zijn evenwel kunstenaars onder zooals de eerste hoornist, de eerste fagottist, de solo-klarinettist of eerste anderen, die met zooveel meesterschap en toewijding musiceeren, dat men ze telken keer zou willen vermelden en bewonderen, ook als Evert Cornelis dirigeert.