Ludwig Wüllner (Concertgebouw, kleine zaal)
Na ieder lied hartelijke geestdrift, dit bewijst genoeg dat er zeer velen zijn, die niet redetwisten over het al of niet aesthetische van Ludwig Wüllners manier van liederen zingen.
Het is des te merkwaardiger omdat de kunstenaar bijna onafgebroken voordroeg met schrale kopstem, welke op zich zelf weinig moois bracht, wat bovendien nog verergerd werd door eene verkoudheid. En inderdaad, Ludwig Wüllner geeft zich nog immer met zijn onversleten, jonge, vurige temperament, romantiek, barok, theatraal, aandoenlijk, meesleepend, soms overdreven en ergerlijk, maar dan weer waarachtig, zoo vol passie en schrijnend, dat men eene warme bewondering in zich voelt rijzen. Hij beheerscht ook ieder genre van het opgeblazene (Brahms), het lyrische (Schubert) tot het humoristische, hier Hugo Wolf. Het leken me zijn beste oogenblikken ‘Zur Warnung’ en ‘Abschied’, beide van Wolf's Mörike-lieder, geestigheid van goeden smaak en geniaal. Bovendien pure declamatie, spreek-melodie en Wüllner is daarin een meester. Het is betreurenswaardig dat men Hugo Wolf niet sterker propageert, want ieder zijner liederen bevat den rijkst denkbaren muzikalen inhoud, zij interpreteeren den tekst diepzinnig en primesautier, ze zijn elk origineel, van phantasie doorgloeid en in technisch opzicht ongeëvenaarde kunstwerken. Dezen componist treft echter 't zelfde lot als de liederen van Mahler, ze liggen, schijnt 't, buiten bereik der snuggere hoorders, wanneer men ze niet op kan vatten als tijd-verstrooiingen of Simplicissimus-moppen.
Van Wüllners sympathieën voor sommige aankomelingen onder de hedendaagsche troubadours zijn vele ondoorgrondelijk. Th. Streicher leerde waarschijnlijk via Mahler ‘Das Knaben Wunderhorn’ kennen en componeerde daaruit: ‘Nun lass uns singen das Abendlied’ muziek-dramatisch, Wolf-fragmenten en geforceerde bedenksels zonder leven; verder dan leeren-kennen gaat zijn contact met deze poëzie niet. Van Hugo Kann ‘der Sieger’ à la Brahms, pompeus en droog, vol declamatie-fouten; deze soort musici begrijpt nimmer de waarde der epitheta. Verder van Victor Bendix gemoderniseerd epigonenmaaksel (‘Der kranke im Garten’) of onverholen bombast (Rastlose Liebe) en oprechte affectatie, waarin Richard Strauss ook ‘uitmunt’ (‘Zueignung en ‘Wenn’) - ten minste, men apprecieert het. Van Grieg twee sentimenteele gedichtjes, slechte verzen. Van Christian Sinding een vergeet-menietje, echt Heiniaantje, ‘Ein Weib’, tekst van Heine met joviale muziek. Van Robert Schumann Zwei Venetianische Lieder en Der Sandmann, welke men onder zijn stemmigste en gelukkigste kan rekenen. Van Schubert uit ‘Die Winterreise’, ‘Lachen und Weinen’ en ‘Der Strom’ welke altijd magnifiek blijven. Van Brahms het waarlijk ongelooflijke ‘Die Schale der Vergessenheit’ een machtelooze dronkemanstoast, en ‘Botschaft’. Op de voordracht van dit alles hebben we slechts een aanmerking. Wüllner moge de klinkers (vooral e en i) minder spits en leeg opdrijven, doch ze liever sappiger of fluweeliger zeggen.
Wüllners verschijning is achttiende-eeuwsch, zou men kunnen beweren, een mengsel van Sans Souci en militaire hoekigheid; het type van zijn begeleider, Coenraad V. Bos is zuiver twintigste-eeuwsch. Doch welke wonderlijke innerlijke overeenkomst. Het impromptu van Wüllner zal voor Bos wel geleidelijker of minder onverwacht (pakkend intusschen!) klinken dan voor ons, maar een zoo ongebroken eenheid van pianist en zanger is zeldzaam en psychologisch merkwaardig. Coenraad Bos als klavier-virtuoos afzonderlijk beschouwd praesteert dikwijls meer, hij brengt ons gevoeliger en vluggere impressies dan vele beroeps-solisten. We zouden de begeleiding van ieder lied als voorbeeld kunnen citeeren.
Ten slotte getuigen wij van een korte opleving in het dit jaar zeer doodsche kamer-muziek-seizoen, waar de Engelschman en Hollander elkaar beurtelings afwisselen. Zondert men het Russische Trio en eenige meer afgelegen uitvoeringen uit, dan herinneren we ons zeer weinig zonder bijsmaak van verveling. Dat men dien stroom van Engelschen in 's hemelsnaam stuite! Engeland zou nog naam gaan krijgen op muzikaal gebied. Nu, hoe men ook oordeele over Wüllner's kunst, hij leeft en bezorgt den hoorder niet enkel noten. Daarom melden we den lezer (we hopen hem er een genoegen mee te doen) dat de kunstenaar aanstaande Woensdag zijne tweede liederen-avond geeft. Het concert sloot met een bis-nummer en toegift, ofschoon Wüllner duidelijk zijn hekel toonde aan het applaus, terwijl zijn keel hem knelde.