[Wieniawsky Vioolconcert nr 2 (solist Herman Leydensdorff), Pierné Suite uit Izeyl – werken van Mendelssohn en Berlioz o.l.v. Cornelis Dopper] (Concertgebouw)
Herman Leydensdorff, de jonge violist, die gisterenavond optrad met het tweede concert van Wieniawsky, heeft eene voortreffelijke techniek; wanneer hij de uitdrukking van zijn gelaat, dat bij sommige passages meer inspanning verraadt dan muzikale aandoening, een weinig wil overwaken, dan heeft hij een pose, welke ieder naar den zin kan zijn; de streek is goed geschoold en fraai genoeg. Dit alles is nog wel niet volmaakt, doch staat de rijpheid zoo nabij, dat men, in verband met de jeugd van den speler, de toekomst niet gaarne tegemoet ziet. Leydensdorff is leerling geweest van Carl Flesch, en Heinrich Fiedler, twee analoge kunstenaars, wier vaardigheid men moet achten, doch wier psychische hoedanigheden verre bij hunne wetenschap ten achter staan; en het autos epha is vooral in de conservatoria wachtwoord. Leydensdorff werd op zijne beurt geuniformeerd in hunne systematische gelijkheid; dit ware nog zoo erg niet, doch het systeem is zelfs beperkt tot schoolsche uitnemendheid. Het schijnt me zeer betreurenswaardig, dat deze jonge violist zijn eigen gloed zoo hardnekkig negeert en zijne phantasie kerkert in elegante onberispelijkheid, dat hij geen oogenblik spontane effusies geeft en, naar men zeggen zou, over geen greintje originaliteit beschikt. Dit schijnt me jammerlijk, omdat Leydensdorff bij alle nivelleering even groote gaven bezit als Flesch en Fiedler. We weten, dat het soms zwaar valt beklemmende invloeden en methodes van zich af te schudden, dat men soms jaren gebukt staat voor den sprong, maar aan de kracht twijfelt, we hopen echter, dat Leydensdorff ten minste jong genoeg is om nog te leeren, dat noten levende wezens voorstellen.
Cornelis Dopper dirigeerde Mendelssohn's Italiaansche symphonie, die den tegenwoordigen hoorder niet veel meer zegt; vergeleken bij de Beethovensche symphonie beteekent deze compositie als vorm en inhoud een sterk terugwaardsche wending en Mendelssohn's verschijning is te beschouwen als eene reactie op de romantiek, in nog hevigeren graad dan Schumann. De kleur van dit werk is bekoorlijk, doch even eentonig als melodie en rythme. Vergelijk dat timbre met de passie en verrukkelijkheid van een Spontini, die veel simpeler te werk gaat dan Mendelssohn! Men treft bij dezen nu en dan wel een accent in de instrumentatie, dat op een persoonlijke visie duidt, maar zij reikt nooit boven het streelende en liefelijke. Dopper dirigeerde met geest en nam vlugge tempi, waardoor een tijdlang de belangstelling wakker bleef. We hoorden verder de Suite uit de muziek voor Izeyl van Gabriel Pierné, waarin men mooie en boeiende combinaties vindt van celestra, harp en klokkenspel. Deze muziek evenwel, ofschoon modern getint, is toch ook te vlot en conventioneel. Maar Pierné en dergelijke veelschrijvers kunnen uitstekend dienen als introductie tot de nieuwe meesters, gelijk Etudes van Cramer den pianist toegang geven tot de Beethoven-sonaten. Het viel weer voor den zooveelsten keer op, dat Berlioz nog altijd onze tijdgenoot blijft. Van de drie Orchest-stukken uit La Damnation de Faust slaagde de Hongaarsche Marsch het best.